ECLI:NL:RBDHA:2024:10916

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juli 2024
Publicatiedatum
15 juli 2024
Zaaknummer
24-3514
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Azerbeidzjaanse nationaliteit wegens dienstplichtweigering

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een man van Azerbeidzjaanse nationaliteit, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 5 december 2020 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de minister op 31 januari 2024 als ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 17 juni 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister en een tolk. Eiser stelt dat hij ernstige gewetensbezwaren heeft tegen de militaire dienstplicht in Azerbeidzjan, waar hij voor is opgeroepen. Hij vreest vervolging bij terugkeer vanwege zijn weigering om te dienen, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijk risico loopt op vervolging. De rechtbank concludeert dat de bezwaren van eiser van algemene aard zijn en niet voldoende onderbouwd. De rechtbank wijst erop dat uit openbare bronnen blijkt dat alleen Jehova-getuigen strafrechtelijk worden vervolgd voor dienstweigering, en dat eiser niet tot deze groep behoort. De rechtbank oordeelt dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat er geen ernstige gewetensbezwaren zijn en dat de asielaanvraag terecht is afgewezen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en de afwijzing van de asielaanvraag blijft in stand. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.3514
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser (gemachtigde: mr. A.H. Hekman),
en
de Minister van Asiel en Migratie (dan wel diens rechtsvoorgangers), verweerder (gemachtigde: mr. S. Zuithoff).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Azerbeidzjaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [2003]. Hij heeft op 5 december 2020 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 31 januari 2024 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
1.1.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de beroep van zijn vader [vader] met zaaknummer NL24.3518 en zijn moeder [moeder] met zangnummer NL24.3519 op 17 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, S. Alizadeh als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser voert aan dat hij is vertrokken uit Azerbeidzjan wegens de problemen van zijn vader. Verder voert hij aan dat hij is opgeroepen voor militaire dienst en hij wil niet in dienst. Er is sprake van dienstplichtweigering. Hij heeft ernstige onoverkomelijke gewetensbezwaren tegen het
dienen in het leger. Er is geen alternatieve dienstplicht. Er is dus sprake van dwang en weigering wordt bestraft met twee jaar gevangenisstraf. De detentieomstandigheden zijn inhumaan.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst
Eiser heeft verklaard dat hij is opgeroepen voor de militaire dienstplicht.
De minister stelt zich hierover op het standpunt dat de verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig worden geacht. Over het tweede stelt de minister zich op het standpunt dat het geloofwaardig wordt geacht dat eiser is opgeroepen voor militaire dienstplicht. Gesteld noch gebleken is dat betrokkene te vrezen heeft voor onevenredige of discriminatoire bestraffing op basis van een van de gronden van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag. Evenmin is gebleken dat betrokkene ernstige, onoverkomelijke gewetensbezwaren heeft vanwege zijn godsdienstige of
andere diepgewortelde overtuiging. Verder is niet gebleken dat eiser te vrezen
heeft voor een onevenredige zware (straf)maatregel als hij weigert zijn militaire dienstplicht te vervullen. Tot slot stelt de minister dat Azerbeidzjan niet is verwikkeld in een door de internationale gemeenschap veroordeeld gewapend conflict en evenmin is gebleken van de omstandigheid dat eiser zal worden ingezet tegen zijn eigen volk of familie. De minister concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als ongegrond.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser ter zitting heeft verklaard dat zijn asielmotief ziet op de weigering gehoor te geven de oproep voor militaire dienstplicht. De rechtbank
zal hierna de gronden die hierop zien bespreken.
Militaire dienstplicht
7. Eiser voert aan dat hij ernstige onoverkomelijke gewetensbezwaren heeft tegen het dienen in het leger. Hij wil geen wapen dragen en wil geen mensen doden. Hij heeft verklaard een afkeer te hebben van wapengebruik. Dit is duidelijk een diepgewortelde overtuiging. De blote ontkenning hiervan door de minister kan dan ook geen stand houden. Hetzelfde geldt voor de ontkenning van eisers politieke overtuiging, namelijk het niet kunnen verenigen met oorlog en geweld, en daarom niet in een leger te willen dienen. Voorts heeft hij een document overgelegd van het Openbaar Ministerie van de republiek Azerbeidzjan. Dit document dateert van 20 maart 2024. Hieruit blijkt dat hij strafrechtelijk wordt vervolgd onder verwijzing naar artikel 321.2 van de Wetboek van Strafrecht van de republiek Azerbeidzjan, aldus eiser. Hij zal veroordeeld worden tot een gevangenisstraf van twee jaren. Gezien de situatie in de detentiecentra in Azerbeidzjan zal dit leiden tot een situatie waartegen artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dan wel artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn bescherming beoogt.
8. De rechtbank overweegt dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat ten aanzien van eiser niet is gebleken van ernstige, onoverkomelijke gewetensbezwaren tegen de militaire dienstplicht. De bezwaren van eiser tegen de dienstplicht – de afkeer tegen wapengebruik en de onverenigbaarheid met oorlog en geweld – zijn van algemene aard.
Bovendien blijkt uit de eigen verklaringen van eiser dat deze bezwaren niet voortkomen uit een geloofsovertuiging of andere diepgewortelde overtuiging, maar enkel uit wat eiser zelf stelt te hebben gezien. Van een diepgewortelde overtuiging is derhalve niet gebleken. De rechtbank is van oordeel dat de minister dit standpunt voldoende gemotiveerd heeft weerlegd in bestreden besluit, aangezien eiser in beroep hier niets nieuws tegen heeft aangevoerd.
9. De stelling dat eiser bij terugkeer in Azerbeidzjan een reëel risico loopt op ernstige schade gelet op de detentieomstandigheden, kan evenzeer geen doel treffen. Zoals de minister reeds in het bestreden besluit heeft overwogen, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer in Azerbeidzjan heeft te vrezen voor vervolging wegens dienstweigering. Eiser baseert zijn vrees enkel op niet onderbouwde vermoedens. Uit de openbare bronnen is niet gebleken dat iedere dienstweigeraar strafrechtelijk wordt vervolgd. Uit het algemene ambtsbericht van juli 2020 blijkt dat alleen Jehova-getuigen worden vervolgd en zelfs in die gevallen betreft het enkel geldstraffen of voorwaardelijke celstraffen. Niet is gebleken dat eiser onder deze groep personen valt.
10. Het overgelegde document van 20 maart 2024 kan naar het oordeel van de rechtbank evenmin tot een ander oordeel leiden. Nog afgezien van de feit dat onduidelijk is hoe eiser aan dit document is gekomen, blijkt uit het stuk van het Openbaar Ministerie niet dat eiser wordt gezocht in het kader van een strafrechtelijk onderzoek. Eiser wordt weliswaar opgeroepen om te verschijnen, maar het strafrechtelijk onderzoek is gericht tegen [A]. De minister heeft zich derhalve op het standpunt mogen stellen dat onduidelijk is hoe uit dit stuk blijkt dat eiser strafrechtelijk zou worden gezocht. Dit is evenmin nader onderbouwd. In dit verband is van belang dat uit het algemeen ambtsbericht van juni 2024 blijkt dat de Azerbeidzjaanse autoriteiten in 2022 slechts op zoek waren naar 31 personen in verband met dienstweigering. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij onder deze personen moet worden geschaard. Nu niet aannemelijk is dat eiser onderwerp is van enig strafrechtelijk onderzoek wegens dienstweigering, is evenmin aannemelijk dat eiser terecht zal komen in een Azerbeidzjaans detentiecentrum. De rechtbank volgt eiser derhalve niet in stelling dat hij bij terugkeer naar Azerbeidzjan terecht zal komen in een situatie in strijd met artikel 3 van het EVRM of artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn, kan geen doeltreffen.

Conclusie en gevolgen

11. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, rechter, in aanwezigheid van mr.
M.M. van Luijk - Salomons, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
05 juli 2024

Documentcode: [Documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.