In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres, een vrouw van Azerbeidzjaanse nationaliteit, tegen de afwijzing van haar asielaanvraag. Eiseres heeft op 5 december 2020 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, mede ten behoeve van haar minderjarige zoon. De aanvraag is door de minister van Asiel en Migratie op 31 januari 2024 afgewezen als ongegrond. De rechtbank heeft het beroep op 17 juni 2024 behandeld, waarbij eiseres, haar gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.
De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden van eiseres. Eiseres heeft geen eigen asielmotieven naar voren gebracht en heeft haar beroep voornamelijk gebaseerd op de problemen van haar echtgenoot, die ook een asielaanvraag heeft ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat het asielrelaas van eiseres volledig samenhangt met dat van haar echtgenoot. In een eerdere uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat de minister de aanvraag van de echtgenoot terecht als ongegrond heeft afgewezen.
De rechtbank concludeert dat de minister de aanvraag van eiseres ook terecht heeft afgewezen, omdat de verklaringen van eiseres over haar identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig worden geacht, terwijl de relevante elementen van haar asielrelaas ongeloofwaardig zijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis en is op 5 juli 2024 bekendgemaakt.