ECLI:NL:RBDHA:2024:10972

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juli 2024
Publicatiedatum
16 juli 2024
Zaaknummer
C/09/665886 / FT RK 24/419 en C/09/665887 / FT RK 24/420
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek tot dwangakkoord en afwijzing verzoek tot wettelijke schuldsanering in een problematische schuldensituatie

In deze zaak heeft de heer [naam 1] een verzoek ingediend bij de Rechtbank Den Haag om een dwangakkoord op te leggen aan zijn schuldeisers, omdat niet alle schuldeisers instemden met zijn voorstel om een deel van de schulden te voldoen en de rest kwijt te schelden. De rechtbank heeft op 1 juli 2024 geoordeeld dat het verzoek tot dwangakkoord toewijsbaar is, omdat de schuldbemiddeling op de juiste wijze is uitgevoerd door een erkende instantie, Bureau Benedictus B.V. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heer [naam 1] een schuldenlast heeft van € 453.217,32 aan acht schuldeisers, waarvan de verweerders samen € 232.273,00 vertegenwoordigen, wat 51,25% van de totale schuldenlast is. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het voorstel van de heer [naam 1] het maximaal haalbare is, gezien zijn beperkte afloscapaciteit en de omstandigheden van zijn financiële situatie. De meerderheid van de schuldeisers heeft ingestemd met het voorstel, wat de rechtbank heeft meegenomen in haar belangenafweging. De rechtbank heeft ook overwogen dat de kosten van de aangeboden schuldregeling lager zijn dan die van de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP). Het verzoek tot toelating tot de WSNP is afgewezen, omdat het dwangakkoord is toegewezen. De rechtbank heeft de verweerders bevolen in te stemmen met de schuldregeling.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies
rekestnummers: C/09/665886 / FT RK 24/419 en C/09/665887 / FT RK 24/420
vonnis van 1 juli 2024
in de zaak van
[naam 1],
wonende te [adres 1]
[postcode 1] [woonplaats 1] ,
hierna: de heer [naam 1] ,
tegen
de heer [verweerder 1],
wonende te [adres 2]
[postcode 2] [woonplaats 2] ,
-en-
de heer [verweerder 2],
wonende te [adres 3]
[postcode 3] [woonplaats 2] ,
verweerders.
Waar deze zaak over gaat
De heer [naam 1] bevindt zich in een problematische schuldensituatie. Hij heeft een voorstel gedaan aan zijn schuldeisers, waarbij een deel van de vordering(en) wordt voldaan en het resterende deel door de schuldeiser wordt kwijtgescholden. Omdat niet alle schuldeisers met dit voorstel hebben ingestemd, heeft de heer [naam 1] de rechtbank verzocht het aangeboden akkoord dwingend op te leggen. Dit verzoek wordt door de rechtbank toegewezen. De rechtbank legt hierna uit waarom zij zo beslist.

1.De feiten waar de rechtbank van uit gaat

1.1.
De heer [naam 1] heeft eerder, op 25 mei 2021, tegelijkertijd met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling een verzoek ingediend tot het bevelen in te stemmen met een door hem aangeboden schuldregeling. Beide verzoeken zijn door de rechtbank op 6 september 2021 afgewezen. In hoger beroep heeft het gerechtshof deze uitspraken op 25 oktober 2021 bekrachtigd.
1.2.
De heer [naam 1] is op 16 november 2021 in staat van faillissement gesteld. Dit faillissement is op 20 juli 2023 bij gebrek aan baten opgeheven.
1.3.
De heer [naam 1] heeft de afgelopen jaren een schuldenlast opgebouwd van
€ 453.217,32 aan acht schuldeisers. Het is de heer [naam 1] niet gelukt om zelf een oplossing te vinden voor deze schulden. Met behulp van de heer [naam 2] van Bureau Benedictus B.V. heeft hij voor het laatst op 2 maart 2024 een schuldregeling aangeboden (prognoseakkoord). Dit voorstel houdt in dat over een periode van 18 maanden aan de gewone schuldeisers een uitkering van 0,68% wordt gedaan, tegen kwijtschelding van het restant van hun vorderingen. Dit percentage is gebaseerd op de afloscapaciteit van de heer [naam 1] op basis van zijn inkomen. Dat betekent dat de afloscapaciteit (en daarmee ook de uiteindelijke uitkering aan de schuldeisers) eventueel hoger of lager kan uitvallen.
1.4.
Verweerders zijn niet akkoord gegaan met dit voorstel. De heer [naam 1] heeft een schuld aan verweerders van € 232.273,00. Dat is 51,25% van de totale schuldenlast.
1.5.
De overige zeven schuldeisers hebben het aanbod aanvaard.
1.6.
Om tot een oplossing voor zijn schulden te komen heeft de heer [naam 1] op 8 mei 2024 bij de rechtbank twee verzoeken ingediend. In de eerste plaats wil hij dat de rechtbank verweerders dwingt mee te werken aan de schuldregeling (een dwangakkoord oplegt). Wanneer de rechtbank dit verzoek afwijst, wil hij worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP).

2.De procedure

2.1.
De verzoeken van de heer [naam 1] zijn behandeld op de zitting van 24 juni 2024. Op deze zitting verschenen:
- de heer [naam 1] ,
- [naam 2] , schuldhulpverlener,
- [verweerder 1] , verweerder,
- [verweerder 2] , verweerder.

3.Standpunten van partijen

3.1.
De heer [naam 1] stelt dat het onredelijk is dat verweerders het aanbod niet aanvaarden. Volgens hem heeft hij al het mogelijke gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden en kan hij niet meer aanbieden dan hij heeft gedaan.
3.2.
Verweerders hebben diverse argumenten aangevoerd waarom zij niet instemmen met de aangeboden schuldregeling en hebben spreekaantekeningen overgelegd.

4.De beoordeling van de verzoeken

4.1.
De rechtbank zal het verzoek van de heer [naam 1] om een dwangakkoord op te leggen toewijzen. Hieronder wordt dit oordeel toegelicht.
Het beoordelingskader van een verzoek tot oplegging van een dwangakkoord
4.2.
Een verzoek tot oplegging van een dwangakkoord kan worden toegewezen als aan twee voorwaarden is voldaan. Ten eerste moet de rechtbank vaststellen dat de schuldbemiddeling op de juiste wijze is uitgevoerd door een daartoe bevoegde instantie. Ten tweede moet de rechtbank aan de hand van een belangenafweging vaststellen dat het onredelijk is dat verweerders weigeren in te stemmen met de aangeboden schuldregeling.
Bevoegde instantie
4.3.
De rechtbank stelt vast dat de schuldbemiddeling is uitgevoerd door [naam 2] van Bureau Benedictus B.V., erkent als bewindvoerder op grond van artikel 48 van de Wet op het consumentenkrediet. Dat betekent dat wordt voldaan aan de door wet gestelde voorwaarden, namelijk dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij.
Goed, controleerbaar gedocumenteerd en volledig voorstel
4.4.
Het voorstel is naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd. Het voorstel is ook volledig. De overgelegde schuldenlijst komt overeen met de schuldenlijst die de curator in het faillissement van de heer
[naam 1] aan de hand van de ingediende vorderingen heeft opgesteld. Niet is gebleken van nieuwe of andere schulden of schuldeisers.
De rechtbank moet een belangenafweging maken
4.5.
Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser vrijstaat om te verlangen dat zijn vordering volledig wordt betaald. Tegelijkertijd is het belangrijk dat mensen met problematische schulden zicht hebben op een schuldenvrije toekomst. De wetgever biedt daar verschillende regelingen voor, waarbij mensen met schulden zich maximaal moeten inspannen om zo veel mogelijk af te lossen en daarna schuldenvrij verder kunnen. Schuldeisers moeten dan vaak wel afstand doen van een (groot) deel van hun vordering. Daarom kunnen schuldeisers alleen onder bijzondere omstandigheden gedwongen worden om in te stemmen met een aangeboden schuldregeling.
4.6.
De rechtbank kan een zogenaamd ‘dwangakkoord’ opleggen wanneer de weigering van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden onredelijk is. Om te kunnen beoordelen of dat het geval is, moet de rechtbank de belangen van alle betrokkenen afwegen: van de verzoeker zelf, van de weigerende schuldeiser(s) en van de schuldeisers die wél hebben ingestemd. Op basis van die belangenafweging is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat een dwangakkoord hier op zijn plaats is.
De heer [naam 1] heeft het maximaal haalbare voorstel gedaan
4.7.
Het voorstel dat de heer [naam 1] aan zijn schuldeisers heeft gedaan is het maximaal haalbare. Een beter voorstel is niet mogelijk. De heer [naam 1] heeft de pensioengerechtigde leeftijd bereikt en heeft als inkomen uitsluitend een AOW-uitkering. Hij heeft op basis van de aangeleverde berekeningen van het vrij te laten bedrag geen afloscapaciteit, zelfs niet als sprake zou zijn van commerciële onderhuur, zoals door verweerders is gesteld.
Wat betreft de mogelijke vordering van de heer [naam 1] op Femsa AG van
€ 479.869,27, overweegt de rechtbank als volgt. Tijdens het faillissement van de heer [naam 1] heeft de curator uitvoerig onderzoek verricht naar mogelijkheden om tot inning van deze vordering te komen. Echter tevergeefs, gelet op het feit dat het faillissement van de heer [naam 1] is opgeheven bij gebrek aan baten. Van meer vermogensbestanddelen is mitsdien geen sprake. Ondanks het ontbreken van afloscapaciteit heeft de heer [naam 1] zijn schuldeisers een aanbod van 0,68% kunnen doen, omdat de dochter van zijn partner een voorwaardelijke schenking van
€ 3.400,00 heeft gedaan.
Deze regeling is in het belang van de andere schuldeisers
4.8.
De vordering van verweerders bedraagt met 51,25% een aanzienlijk deel van de totale schuldenlast. Dat brengt aan de ene kant mee dat niet snel kan worden geoordeeld dat het onredelijk is dat verweerders hebben geweigerd met de schuldregeling in te stemmen. Tegelijk kent de wet niet een bijzondere positie toe aan schuldeisers die een groot deel van de schuldenlast vertegenwoordigen. De rechtbank kan het dwangakkoord ook toewijzen wanneer de weigerende schuldeiser het grootste deel van de schuldenlast vertegenwoordigt. In dit geval is van belang dat de meerderheid van de schuldeisers, die samen 48,75% van de totale schuldenlast vertegenwoordigen, wél met de aangeboden regeling heeft ingestemd.
4.9.
Uit de bij het verzoekschrift gevoegde stukken blijkt dat het dwangakkoord voor alle schuldeisers tot een gunstiger resultaat leidt dan de WSNP. Toepassing van de WSNP leidt tot hoge kosten, doordat de vergoeding van de bewindvoerder uit het gespaarde saldo wordt voldaan. In de aangeboden schuldregeling houdt Bureau Benedictus B.V. gedurende de looptijd toezicht op de inkomsten en uitgaven van de heer
[naam 1] , zodat gewaarborgd is dat het maximaal haalbare bedrag zal worden uitgekeerd aan de schuldeisers. De kosten voor schuldbemiddeling zijn minder hoog dan die van een bewindvoerder in een WSNP traject.
Andere argumenten van naam verweerders
4.10.
Verweerders hebben voorts aangevoerd dat de heer [naam 1] niet te goeder trouw is. Zij geven aan dat sprake is van schulden die de afgelopen 3 jaar zijn ontstaan. Voorts zou de heer [naam 1] omstreeks januari 2021 goederen aan een executoriaal beslag hebben onttrokken. Voor de beoordeling van het verzoek is niet van belang of schulden te kwader trouw zijn ontstaan of onbetaald gelaten. Dit betoog van verweerders treft dan ook geen doel.
Verweerders hebben tenslotte aangevoerd dat hun vordering van € 232.273,00 een samenvoeging is van drie schulden aan twee schuldeisers. Nu de hoofdvordering niet wordt betwist en de totale schuld correct in het voorstel is opgenomen, legt deze omstandigheid geen gewicht in de schaal.
Het WSNP-verzoek is niet langer aan de orde
4.11.
Omdat het verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord zal worden toegewezen, heeft de heer [naam 1] geen belang meer bij zijn verzoek om te worden toegelaten tot de WSNP. Dat verzoek zal daarom worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt verweerders in te stemmen met de onder 1.1 bedoelde schuldregeling;
- wijst het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling af.
Dit is een beslissing van mr. A.C.M. Höppener, rechter, in samenwerking met F.J. Knaap LL.B., griffier. Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2024.
Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan degene die in het ongelijk is gesteld gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen. Dat kan door een advocaat een verzoekschrift in te laten dienen bij de griffie van het gerechtshof in Den Haag.