ECLI:NL:RBDHA:2024:1099
Rechtbank Den Haag
- Vereenvoudigde behandeling
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure
Op 1 februari 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak AWB 23/14483, waarin verzoekster, een Turkse nationaliteit hebbende vrouw, een beroep had ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. De aanvraag was gedaan op 23 mei 2023, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 22 januari 2024 een inwilligend besluit genomen. Verzoekster trok haar beroep in op 25 januari 2024, maar verzocht tegelijkertijd om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. In de overwegingen werd uiteengezet dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. De rechtbank concludeerde dat, hoewel de staatssecretaris tegemoet was gekomen aan het beroep van verzoekster, er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Dit kwam omdat het beroepschrift niet was ingediend door een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent en er geen proceskosten waren die voor vergoeding in aanmerking kwamen.
De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen en opgemerkt dat verzoekster vrijgesteld was van het betalen van griffierecht, waardoor de staatssecretaris niet verplicht was om griffierecht te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. M.W. de Jonge, rechter, en openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Een afschrift van de uitspraak is verzonden aan de betrokken partijen.