ECLI:NL:RBDHA:2024:10992

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2024
Publicatiedatum
16 juli 2024
Zaaknummer
NL24.1121
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak betreffende asielaanvraag

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 16 juli 2024, wordt het verzoek van een asielzoeker beoordeeld om de minister van Asiel en Migratie te veroordelen in de proceskosten. De verzoeker had op 10 januari 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaarschrift van 4 maart 2022. De minister verklaarde op 2 februari 2024 het bezwaar gegrond en verleende uitstel van vertrek. Ondanks deze beslissing handhaafde de verzoeker zijn beroep vanwege een terugkeerbesluit. De minister had in een brief van 1 mei 2024 aangegeven dat de verzoeker al in de gelegenheid was gesteld om de proceskosten te declareren, maar de verzoeker was van mening dat dit aanbod alleen betrekking had op de proceskosten in bezwaar.

De rechtbank oordeelt dat de minister aan het beroep van de verzoeker tegemoet is gekomen, maar dat er geen duidelijk aanbod is gedaan voor de vergoeding van de proceskosten in beroep. De rechtbank stelt vast dat de minister in gebreke was met het nemen van een besluit op het bezwaar, wat de verzoeker het recht geeft op vergoeding van de proceskosten. De rechtbank bepaalt de kosten op € 437,50, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht, en wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe. De minister wordt veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan de verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.1121

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , verzoeker,v-nummer: [v-nummer] ,

(gemachtigde: mr. J.W.F. Noot),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister,
(gemachtigde: mr. D.L. Boer).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek van verzoeker om een veroordeling van de minister in de proceskosten.
Verzoeker heeft op 10 januari 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaarschrift van 4 maart 2022. Op 2 februari 2024 heeft de minister het bezwaar van verzoeker gegrond verklaard en aan hem uitstel van vertrek verleend. De minister heeft in dit besluit toegezegd de proceskosten in bezwaar te zullen voldoen en heeft de verbeurde dwangsom vastgesteld.
Verzoeker heeft op 19 februari 2024 laten weten het beroep te handhaven in verband met het opgelegde terugkeerbesluit. Bij brief van 8 april 2024 heeft de minister (onder meer) laten weten dat het terugkeerbesluit in het SIS als geschorst is geregistreerd. Verzoeker heeft vervolgens op 17 april 2024 het beroep ingetrokken en verzocht om een vergoeding van de proceskosten in beroep. Bij brief van 1 mei 2024 heeft de minister medegedeeld dat zij verzoeker al in de gelegenheid heeft gesteld om de gemaakte proceskosten te declareren. Op 27 mei 2024 heeft verzoeker zijn verzoek om vergoeding van de proceskosten gehandhaafd, omdat het aanbod voor de vergoeding van de proceskosten alleen zag op de proceskosten in bezwaar.
3.1.
De rechtbank doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. [1]

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
5. Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de bestuursrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
6. De rechtbank is van oordeel dat de minister aan het beroep van verzoeker tegemoet is gekomen. De minister heeft namelijk alsnog, gedurende het beroep niet tijdig beslissen, op het bezwaarschrift van verzoeker beslist en aan verzoeker uitstel van vertrek verleend.
7. De rechtbank overweegt dat de minister in de brief van 1 mei 2024 heeft aangegeven dat al is aangeboden om de proceskosten van verzoeker te vergoeden en er geen aanleiding is om de minister alsnog te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank stelt vast dat in het besluit van 2 februari 2024 een vergoeding voor de proceskosten in bezwaar is aangeboden. In het dossier zit niet het concrete aanbod, waar de minister in de brief van 1 mei 2024 naar verwijst, voor een vergoeding van de proceskosten in beroep. De rechtbank kan daarom niet nagaan of dit aanbod ook daadwerkelijk is gedaan. Wat daar ook van zij, de rechtbank overweegt dat de minister, zoals ook in de brief van 1 mei 2024 door hem is onderkend, op het moment dat het beroep werd ingediend in gebreke was een besluit te nemen. Het bezwaar dateert namelijk van 4 maart 2022, de ingebrekestelling is op 17 oktober 2022 ingediend, het beroep is ingesteld op 10 januari 2024 en de beslissing op het bezwaarschrift is op 2 februari 2024 genomen. Gelet op deze omstandigheden dient de minister de proceskosten in beroep te vergoeden.
8. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht in deze zaak voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift ter waarde van € 875,- met een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen zag op het niet tijdig nemen van een besluit. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt de minister tot betaling van € 437,50 aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. van Wijk, griffier.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, in samenhang met artikel 8:75a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit artikel 8:75a van de Awb en is nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).