In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 juli 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Gambiaanse nationaliteit, heeft op 28 maart 2022 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend. De aanvraag werd op 19 februari 2024 door de minister van Asiel en Migratie afgewezen als ongegrond. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij stelde dat hij in 2014 door de Junglers, een paramilitaire groepering, was gearresteerd vanwege zijn betrokkenheid bij de United Democratic Party (UDP). De rechtbank heeft het beroep op 5 juni 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder.
De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat de minister terecht de asielaanvraag heeft afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de identiteit en nationaliteit van eiser geloofwaardig zijn, maar dat zijn rol binnen de UDP te marginal was om te concluderen dat hij daadwerkelijk problemen zou ondervinden van de Junglers. De rechtbank heeft ook de inconsistenties in de verklaringen van eiser over zijn arrestatie en detentie in overweging genomen. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat hij bij terugkeer naar Gambia te vrezen heeft voor vervolging of onmenselijke behandeling.
De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag door de minister bevestigd en het beroep van eiser ongegrond verklaard. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.