ECLI:NL:RBDHA:2024:11092

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juni 2024
Publicatiedatum
18 juli 2024
Zaaknummer
22/7669
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke zaak betreffende Ziektewetuitkering

In deze bestuursrechtelijke zaak heeft de rechtbank Den Haag op 27 juni 2024 uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. D.S. Harhangi-Asarfi, en verweerder, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door mr. M.A. Bakker. De zaak betreft een geschil over de beëindiging van een Ziektewetuitkering (ZW) die door verweerder was vastgesteld op 25 april 2022. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van verweerder, maar dit bezwaar werd aanvankelijk ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De rechtbank heeft het onderzoek geschorst en een verzekeringsarts als deskundige benoemd. Na ontvangst van het rapport van het deskundigenonderzoek op 28 februari 2024, heeft verweerder op 15 mei 2024 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarbij het bezwaar van eiser gegrond werd verklaard en de Ziektewetuitkering per 26 mei 2022 werd voortgezet. Eiser heeft daarop zijn beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenvergoeding toegewezen, waarbij de kosten voor rechtsbijstand zijn vastgesteld op € 1.312,50. Daarnaast zijn de kosten voor de inschakeling van een medisch adviseur beoordeeld, waarbij de rechtbank oordeelde dat de factuur niet geheel voor vergoeding in aanmerking kwam. Uiteindelijk is het totaalbedrag aan proceskosten vastgesteld op € 2.867,05, inclusief het te vergoeden griffierecht van € 50,-. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/7669

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D.S. Harhangi-Asarfi),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),verweerder
(gemachtigde: mr. M.A. Bakker).

Procesverloop

Bij besluit van 25 april 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan eiser toegekende uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) per 26 mei 2022 beëindigd.
Bij besluit van 18 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het onderzoek geschorst en een verzekeringsarts als deskundige benoemd. De rechtbank heeft het rapport van het deskundigenonderzoek op 28 februari 2024 ontvangen. Partijen hebben daarop gereageerd.
Verweerder heeft op 15 mei 2024 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, daarbij alsnog het bezwaar van eiser gegrond verklaard en bepaald dat eisers Ziektewetuitkering per 26 mei 2022 ongewijzigd wordt voortgezet.
Eiser heeft daarop het beroep ingetrokken en verzocht om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten en de kosten die zij hebben gemaakt door de inschakeling van een medisch adviseur.
Verweerder heeft laten weten geen bezwaar te hebben tegen een veroordeling in de proceskosten, mits die conform het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is. Verweerder heeft daarbij ook gewezen op de regelgeving ten aanzien van de kosten voor het inschakelen van een medisch adviseur.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a Awb en nader uitgewerkt in het Bpb. Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a Awb.
3. Eiser heeft het beroep ingetrokken omdat verweerder aan hem is tegemoet gekomen, als hiervoor bedoeld. De rechtbank zal daarom het verzoek om proceskostenveroordeling toewijzen.
4. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.312,50 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na verslag van het deskundigenonderzoek met een wegingsfactor van 1).
5.1
De kosten van de medisch adviseur zijn aan te merken als kosten van een deskundige als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder b, van het Bpb en de rechtbank acht het inroepen van de medisch adviseur als deskundige door eiser redelijk. De maatstaf voor vergoeding van de kosten van een deskundige wordt vastgesteld ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bpb en overeenkomstig het bepaalde bij en krachten de Wet tarieven in strafzaken. Op grond van artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (het Besluit) geldt voor deze opdracht een tarief van ten hoogste € 142,75 per uur (tarief 2023). Uit artikel 15 van het Besluit volgt dat dit tarief wordt verhoogd met de verschuldigde omzetbelasting, in dit geval 21%.
5.2
De rechtbank is van oordeel dat de factuur met een totaalbedrag van € 1.440,- exclusief btw op grond van het Bpb niet geheel voor vergoeding in aanmerking komt. Uit de urenspecificatie volgt dat het gehanteerde uurtarief hoger is dan het maximale uurtarief van € 142,75. Het uurtarief van de medisch adviseur is namelijk € 160,- (ex btw).
5.3
Uit de urenspecificatie volgt ook dat in totaal 9 uur is besteed aan het rapport. Het bedrag dat dus voor vergoeding in aanmerking komt is (9 x € 142,75 =) € 1.284,75 exclusief btw. Vermeerderd met de omzetbelasting van 21% komt in totaal een bedrag van € 1.554,55 voor vergoeding in aanmerking.
6. Uit het voorgaande volgt dat het totaalbedrag aan proceskosten € 2.867,05 (€ 1.554,55 + € 1.312,50) bedraagt.
7. De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door eiser betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank
  • wijst het verzoek toe;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.867,05;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Ince, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.