ECLI:NL:RBDHA:2024:11128

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 mei 2024
Publicatiedatum
18 juli 2024
Zaaknummer
SGR 23/7310
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging Ziektewetuitkering en geschiktheid voor eigen werk

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 31 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een schoonmaakster, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had een Ziektewet (ZW) uitkering ontvangen, maar deze werd per 15 juni 2023 beëindigd omdat zij geschikt werd geacht voor haar eigen werk. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat door het UWV ongegrond werd verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft de zaak op 14 mei 2024 behandeld. Eiseres stelde dat haar gezondheidsproblemen, waaronder artrose en een hernia, niet voldoende waren meegewogen in de beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV zijn besluiten heeft gebaseerd op rapporten van verzekeringsartsen, die zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De rechtbank oordeelde dat de medische beoordeling van eiseres adequaat was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusie dat zij per 15 juni 2023 weer in staat was haar eigen werk te verrichten.

De rechtbank heeft ook aanvullende medische stukken van eiseres in overweging genomen, maar oordeelde dat deze informatie niet relevant was voor de beoordeling van de situatie op de datum in geding. De rechtbank concludeerde dat het UWV terecht had besloten dat eiseres geen recht meer had op een ZW-uitkering en verklaarde het beroep ongegrond. Eiseres kreeg geen vergoeding van haar proceskosten en het griffierecht werd niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/7310 ZW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 mei 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, verweerder
gemachtigde: mr. C. Schravenzande.

Inleiding

Met het besluit van 15 juni 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering die eiseres ontving op grond van de Ziektewet (ZW) per 15 juni 2023 beëindigd.
Met het besluit van 4 oktober 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 14 mei 2024 op zitting behandeld. Ter zitting zijn verschenen eiseres, bijgestaan door haar begeleidster [naam], en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1.1.
Eiseres was werkzaam als schoonmaakster bij V.O.F. [bedrijfsnaam]. Eiseres heeft zich op 31 oktober 2022 vanaf 7 maart 2022 ziekgemeld in verband met fysieke en mentale klachten. Met het besluit van 7 maart 2023 is eiseres een ZW-uitkering toegekend per 1 juni 2022, omdat zij vanaf die datum niet meer in dienst was bij haar werkgever.
1.2.
In het primaire besluit heeft verweerder eiseres laten weten dat zij per 15 juni 2023 geschikt wordt geacht voor haar eigen werk. De ZW-uitkering van eiseres is met ingang van die datum beëindigd.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire oordeel gehandhaafd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) heeft in de rapportage van 2 oktober 2023 overwogen dat de primaire verzekeringsarts geen medische aandoeningen heeft gemist en de aard en ernst van de medische problematiek niet heeft onderschat.
3. Dat eiseres claimt meer beperkt te zijn wordt door de verzekeringsarts b&b niet gedeeld en leidt op verzekeringsgeneeskundige gronden dan ook niet rechtstreeks tot meer functionele beperkingen. Ook wordt geen aanleiding gezien om te overwegen dat het eigen werk de belastbaarheid van eiseres overschrijdt. Zij wordt dus vanaf 15 juni 2023 geacht de eigen arbeid weer te kunnen verrichten.
4. In beroep heeft eiseres het volgende aangevoerd. Eiseres stelt dat geen rekening is gehouden met haar gezondheidsproblemen. Tevens is verweerder niet ingegaan op het verzoek van eiser om contact op te nemen met de behandelend specialisten en de huisarts. Zij heeft artrose en een hernia waardoor zij in haar branche niet meer kan werken. De klachten zijn zelfs toegenomen. Eiseres is inmiddels ook doorverwezen naar PsyQ.
5. Verweerder ziet geen aanleiding om het standpunt te wijzigen en verwijst naar het bestreden besluit. Verweerder acht het onderzoek naar de medische situatie van eiseres uitgebreid en zorgvuldig.
6. Eiseres heeft de rechtbank aanvullende medische stukken doen toekomen. Op basis van deze stukken stelt eiseres dat zij inmiddels een indicatie heeft gekregen van haar zorgverzekering voor persoonlijke zorg omdat zij hulpbehoevend is geworden. Ter ondersteuning heeft zij een rapport van de wijkverpleegkundige meegezonden, alsmede stukken van specialisten, zijnde de orthopeed, pijngeneeskundige, radioloog, orthopedisch chirurg en neuroloog, de huisarts.

Beoordeling

7. In geschil is of eiseres op de datum in geding, 15 juni 2023, terecht geacht werd de eigen arbeid weer te kunnen verrichten.
8. De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten over de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn.
9. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De primaire verzekeringsarts heeft op 15 juni 2023 een medisch onderzoeksverslag opgesteld. Hiervoor heeft de verzekeringsarts eiseres gezien op spreekuur, dossierstudie verricht. De ontvangen informatie van de polikliniek reumatologie van 29 augustus 2022 en van pijngeneeskunde van 29 augustus 2022 is bij de rapportage betrokken. De verzekeringsarts b&b heeft op 7 september 2023 de hoorzitting bijgewoond en medisch onderzoek gedaan en vervolgens op 2 oktober 2023 een medische rapportage opgesteld. Dossierstudie is verricht en er is aanvullende informatie van de behandeld sector meegenomen in de heroverweging. Onder de ontvangen informatie vallen brieven van de huisarts van 22 augustus 2022 en van 19 september 2023, van de pijngeneeskundige van 4 november 2021 en van 22 april 2022 en van de orthopeed van 23 juni 2021. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onderzoek zorgvuldig.
10. De rechtbank overweegt als volgt ten aanzien van de inhoudelijke verzekerings-geneeskundige beoordeling. De primaire verzekeringsarts concludeert op basis van het dossier dat bij eiseres sprake is van fibromyalgie, anti-CCP positieve artralgieën, hypovitaminose D., pijn bij tendinitis van subscapularispees, actieve AC-artrose en psychische klachten. De klachten die zij ervaart zijn zodoende verklaarbaar. De schouderklachten passen bij artrose/gescheurde spier, de rugklachten passen bij lumboischialgie en de psychische klachten passen bij de reactie op de lichamelijke klachten. Deze klachten bestaan al jaren en eiseres heeft hiermee de eigen arbeid kunnen verrichten omdat het om licht mentaal en fysiek werk ging. De verzekeringsarts b&b onderschrijft de conclusie van de primaire verzekeringsarts en stelt dat de rugklachten, anders dan de huisarts stelt, niet berusten op een lumbale hernia nu dit niet blijkt uit het dossier noch de ontvangen informatie. Er wordt mede overwogen dat het psychische component bij eiseres, omdat zij door de revalidatie is doorverwezen naar een psycholoog en bij PsyQ is aangemeld, bij de beleving van haar lichamelijke pijnklachten een rol speelt. Er wordt dus geen aanleiding gezien om eiseres per 15 juni 2023 arbeidsongeschikt te achten voor het eigen werk. De rechtbank acht de weergave van de bevindingen en de gronden van de conclusie inzichtelijk en navolgbaar.
10.1.
De rechtbank overweegt naar aanleiding van de stukken die eiseres in beroep, op 26 februari 2024, heeft overgelegd als volgt. De stukken zijn ter zitting besproken. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de stukken een verdere herhaling en uiteenzetting van de bestaande klachten bevatten. Dit is zodoende al betrokken bij de beoordeling. Eiseres heeft dit niet betwist. Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding om de stukken aan de verzekeringsarts voor te leggen, nu ook de rechtbank niet is gebleken dat de stukken nieuwe medische informatie bevatten. Daarbij overweegt de rechtbank dat beide verzekeringsartsen er blijk van hebben gegeven het uitgebreide ziektebeeld en de daarbij horende fysieke en psychische klachten van eiseres meegenomen te hebben in de beoordeling. De rechtbank volgt, gelet op het voorgaande, de stelling dat in het medische onderzoek niet genoeg rekening is gehouden met de klachten van eiseres, of dat de ernst daarvan is onderschat, niet.
10.2.
De rechtbank overweegt voorts ten aanzien van de toekenning van verzorging door zorgverzekeraar VGZ van 11 januari 2024 en de rapportage van de wijkverpleegkundige van 22 februari 2024 dat deze informatie niet kan worden meegenomen in de beoordeling van de huidige aanvraag nu de beschreven ontwikkelingen kennelijk hebben plaatsgevonden na de datum in geding, 15 juni 2023. Daarmee is niet onderbouwd dat eiseres ten tijde van de datum in geding hulpbehoevend was. Deze informatie leidt dus niet tot een ander oordeel.
11. De rechtbank is in het licht van het voorgaande van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres per 15 juni 2023 arbeidsgeschikt was voor het eigen werk en zodoende geen recht meer had op een ZW-uitkering.
12. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.R. Veili, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.