ECLI:NL:RBDHA:2024:1118

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 februari 2024
Publicatiedatum
1 februari 2024
Zaaknummer
NL24.1100
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Algerijnse eiser door de Rechtbank Den Haag

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Algerijnse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser, geboren op 20 februari 2000, heeft op 7 november 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 10 januari 2024 als kennelijk ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 25 januari 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de Staatssecretaris aanwezig was, terwijl eiser en zijn gemachtigde afwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de asielaanvraag terecht is, omdat de verklaringen van eiser over zijn problemen met zijn ex-schoonfamilie en zijn medische klachten niet als relevante elementen zijn aangemerkt. Eiser heeft na een incident met zijn ex-schoonfamilie nog maanden in Algerije verbleven zonder problemen, wat de staatssecretaris heeft aangevoerd als reden om de asielaanvraag af te wijzen. Eiser heeft ook verklaard dat hij geen problemen meer verwacht met zijn ex-schoonfamilie, wat de staatssecretaris en de rechtbank als niet relevant beschouwen voor de beoordeling van zijn asielaanvraag.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de aanvraag terecht heeft afgewezen op basis van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Algerije een gegronde vrees voor vervolging heeft of dat hij in een situatie terechtkomt die strijdig is met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.1100

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. H.A. Limonard),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. J.P.M. Wuite).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [datum] 2000. Hij heeft op 7 november 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 10 januari 2024 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 25 januari 2024 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit het beroep [1] , op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de staatssecretaris. Eiser en zijn gemachtigde waren met kennisgeving afwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser is afkomstig uit Algerije en is geboren op 20 februari 2000. Hij legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser heeft Algerije verlaten omdat hij graag een toekomst in Nederland wil opbouwen en omdat hij een medische behandeling wil voor zijn knie. Tijdens een incident met zijn ex-schoonfamilie is eiser in zijn knie gestoken. De broers van zijn ex-vriendin wilden niet dat eiser om haar hand vroeg en hebben eiser daarom aangevallen. In Algerije is een medische behandeling beschikbaar voor zijn verwondingen, maar dat kan eiser niet betalen.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen: identiteit, nationaliteit en herkomst. De verklaringen van eiser over de gestelde problemen met de familie van zijn ex-vriendin [naam] en zijn medische klachten zijn door de staatssecretaris niet aangemerkt als relevante elementen, nu deze niet herleidbaar zijn tot bepalingen uit het Vluchtelingenverdrag en/of artikel 3 van het EVRM. In het voornemen van 8 januari 2024 overweegt de staatssecretaris dat een incident tussen eiser en de broers van zijn ex-vriendin niet de directe aanleiding vormde om Algerije te verlaten, nu hij na dit incident nog een aantal maanden in Algerije heeft verbleven zonder problemen met zijn ex-schoonfamilie. Eiser heeft zelf ook verklaard dat hij geen problemen meer verwacht met de ex-schoonfamilie. Daarnaast heeft de staatssecretaris aan eiser tegengeworpen dat de reisbewegingen van eiser niet rijmen met zijn gestelde beschermingsbehoefte, nu hij voorafgaand aan de asielaanvraag al twee jaar in Europa heeft verbleven zonder asiel aan te vragen.
Gronden
6. Eiser voert aan dat hij in het land van herkomst is blootgesteld aan geweld door zijn ex-schoonfamilie. Hij heeft daartegen geen aangifte gedaan, nu hij dat gezien zijn sociale achtergrond als een kansloze missie beschouwde. Hij voelde zich genoodzaakt om als gevolg hiervan Algerije te verlaten, waarna hij in een onoverzichtelijke situatie is terechtgekomen en door Europa is gaan zwerven. Dit alles doet volgens eiser geen afbreuk aan zijn beschermingsbehoefte.
Oordeel
7. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser terecht met toepassing van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. Tijdens het gehoor heeft eiser slechts verklaard over zijn economische en medische motieven. Eiser wil in Nederland werk zoeken en een toekomst opbouwen. Daarnaast verklaart hij dat een medische behandeling voor zijn knie reden was om naar Nederland te komen (verslag nader gehoor p.7). Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris deze verklaringen terecht aangemerkt als aspecten die niet relevant zijn voor de vraag of hij in aanmerking komt voor internationale bescherming onder het Vluchtelingenverdrag of op grond van artikel 3 van het EVRM.
8. Eiser heeft in beroep de niet nader onderbouwde stelling ingenomen dat hij bij terugkeer moet vrezen voor geweld door zijn ex schoonfamilie. Dit standpunt volgt de rechtbank niet. De staatssecretaris heeft terecht overwogen dat de gestelde problemen met de ex-schoonfamilie geen relevant element opleveren. Eiser heeft na het incident met de broers van zijn ex-vriendin, waarbij hij in zijn knie werd gestoken, nog maanden zonder problemen in Algerije verbleven (verslag nader gehoor, p.13). In het nader gehoor heeft eiser bovendien meermaals verklaard dat hij geen problemen meer verwacht met de ex-schoonfamilie, en dat zijn ex-vriendin inmiddels met een ander is getrouwd (p.7). Dat dit incident voor eiser de directe aanleiding vormde om Algerije te verlaten, wordt daarom niet gevolgd. De staatssecretaris heeft terecht geconcludeerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt bij terugkeer naar Algerije een gegronde vrees voor vervolging te hebben of een het risico loopt om in een situatie terecht te komen die strijdig is met artikel 3 van het EVRM.
9. De stelling van eiser dat het feit dat hij een tijd door Europa heeft gezworven geen afbreuk doet aan zijn beschermingsbehoefte wordt evenmin gevolgd. Uit het voornemen blijkt dat eiser sinds augustus 2021 in de Europese Unie verblijft. Eiser heeft anderhalf jaar in Spanje verbleven en daarna zes maanden in Italië. Met de staatssecretaris is de rechtbank van oordeel dat niet valt in te zien waarom eiser, gelet op de gestelde beschermingsbehoefte, niet eerder een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend, in bijvoorbeeld voorgenoemde lidstaten.

Conclusie en gevolgen

10. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. R.E.J. Jansen, griffier, en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
aak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.met zaaknummer NL.24.1101