In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Algerijnse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser, geboren op 20 februari 2000, heeft op 7 november 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 10 januari 2024 als kennelijk ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 25 januari 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de Staatssecretaris aanwezig was, terwijl eiser en zijn gemachtigde afwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de asielaanvraag terecht is, omdat de verklaringen van eiser over zijn problemen met zijn ex-schoonfamilie en zijn medische klachten niet als relevante elementen zijn aangemerkt. Eiser heeft na een incident met zijn ex-schoonfamilie nog maanden in Algerije verbleven zonder problemen, wat de staatssecretaris heeft aangevoerd als reden om de asielaanvraag af te wijzen. Eiser heeft ook verklaard dat hij geen problemen meer verwacht met zijn ex-schoonfamilie, wat de staatssecretaris en de rechtbank als niet relevant beschouwen voor de beoordeling van zijn asielaanvraag.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de aanvraag terecht heeft afgewezen op basis van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Algerije een gegronde vrees voor vervolging heeft of dat hij in een situatie terechtkomt die strijdig is met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.