ECLI:NL:RBDHA:2024:11217

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2024
Publicatiedatum
18 juli 2024
Zaaknummer
AWB 23-14711
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Hansen-Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag vergoeding kosten mentorschap door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, geboren op een onbekende datum en van Guinese nationaliteit, en het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa). De eiser had een aanvraag ingediend voor vergoeding van de kosten voor het mentorschap van zijn gemachtigde, mr. [naam 2]. De aanvraag werd afgewezen door het COa op 7 december 2023, omdat de kosten als buitengewone kosten werden beschouwd die voorafgaand aan de toestemming van het COa gemaakt waren. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld op 18 december 2023.

Tijdens de zitting op 21 mei 2024 was de gemachtigde van eiser aanwezig, terwijl het COa niet verscheen. Eiser stelde dat de kosten voor vergoeding in aanmerking kwamen, omdat de rechtbank de gemachtigde als mentor had benoemd en het bedrag voor de vergoeding in de beschikking was vermeld. Eiser voerde aan dat hij vooraf contact had gehad met het COa over de betalingen, maar het COa stelde dat er geen noodsituatie was die voorafgaande toestemming vereiste.

De rechtbank oordeelde dat het COa zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat de kosten niet voor vergoeding in aanmerking kwamen, omdat eiser niet had aangetoond dat er vooraf toestemming was verleend. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 23/14711

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juli 2024 in de zaak tussen

[naam 1] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Guinese nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. [naam 2] )
en

het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), verweerder.

Procesverloop

Bij het bestreden besluit van 7 december 2023 heeft verweerder de aanvraag van eiser om vergoeding van de kosten voor het mentorschap van [naam 2] , afgewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit op 18 december 2023 beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 mei 2024. De gemachtigde van eiser is ter zitting verschenen. Verweerder is met kennisgeving niet ter zitting verschenen.

Totstandkoming van het besluit

1. Op 24 september 2023 heeft eiser een aanvraag ingediend voor vergoeding van de kosten voor het mentorschap van gemachtigde. Bij die aanvraag heeft eiser de volgende documenten overgelegd:
- de beschikking van de kantonrechter van 26 juni 2020 (8301148 VT VERZ 20-58);
- vijf facturen uit de periode van 27 oktober 2020 tot en met 22 september 2023;
- kopieën van e-mailverkeer tussen gemachtigde en medewerkers van het COa uit de periode van oktober 2020 tot begin januari 2021.
1.1.
De kantonrechter heeft op 26 juni 2020 de beschikking inzake mentorschap uitgesproken. Daarbij heeft de kantonrechter tot mentor benoemd: M.H. [naam 2] h.o.d.n. [naam 3] , en heeft de jaarbeloning van de mentor vastgesteld overeenkomst artikel 4, lid 2, sub b, van de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren.
1.2.
Eiser heeft op 22 juni 2023, met terugwerkende ingang van 2 februari 2023, in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Op 15 januari 2024 is eiser uitgestroomd bij het COa naar een gemeentewoning.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de kosten van het mentorschap moeten worden gezien als buitengewone kosten in de zin van artikel 17 van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005). Ingevolge lid 3 van artikel 17 van de Rva 2005 worden buitengewone kosten slechts betaald voor zover vooraf door het COa toestemming is verleend voor het maken van deze kosten. Nu uit de facturen blijkt dat de kosten voor het mentorschap reeds gemaakt zijn voordat het COa toestemming heeft gegeven voor het maken van de kosten welke verbonden zijn aan de werkzaamheden van het mentorschap en er geen sprake is van een noodsituatie als gevolg waarvan het niet mogelijk was om vooraf toestemming te vragen, wordt het verzoek om vergoeding van de kosten afgewezen.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat de kosten voor vergoeding in aanmerking komen nu gemachtigde door de rechtbank is benoemde als mentor, in de beschikking van de rechtbank het bedrag voor de vergoeding vermeld staat en gemachtigde telefonisch en via e-mail vooraf contact over de betalingen met het COa heeft gehad. Nu, zoals duidelijk werd uit de gesprekken met het COa, in de facturen de werkzaamheden vermeld dienen te staan, is het alleen mogelijk om achteraf facturen in te dienen, omdat een mentor werkt op basis van de behoeften van de cliënt. Gemachtigde had minstens elke twee maanden contact met eiser en heeft ook na het verkrijgen door eiser van zijn verblijfsvergunning veel werk verricht.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat gezien hetgeen is aangevoerd en overgelegd in beroep niet is komen vast te staan dat er sprake was van een noodsituatie met als gevolg dat het COa vooraf om toestemming had dienen te worden verzocht. Nu dit niet is gebeurd kan verweerder niet anders dan de aanvraag afwijzen op grond van artikel 17, lid 3, van de Rva 2005.

Beoordeling door de rechtbank

5. De Rva is een ministeriële regeling. Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Rva 2005 kan een asielzoeker een vergoeding ontvangen voor buitengewone kosten, als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel g, die hij heeft gemaakt. Uit de formulering van artikel 17, derde lid, van de Rva volgt, dat buitengewone kosten slechts worden betaald voor zover vooraf door het orgaan aan de asielzoeker toestemming is verleend voor het maken van deze kosten, met uitzondering van kosten die voortvloeien uit noodsituaties waarin geen mogelijkheid bestond tot het verzoeken om toestemming. Deze bepaling biedt geen ruimte om, indien geen toestemming vooraf is verleend, tot vergoeding over te gaan. Verweerder heeft in dit opzicht geen beleidsvrijheid.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de kosten van het mentorschap niet voor vergoeding in aanmerking komen. Eiser heeft niet nader onderbouwd dat hij vooraf toestemming van het COa heeft gekregen. In de overgelegde mailwisseling van de gemachtigde van eiser met het COa in Drachten van 9 oktober 2020 en 29 december 2020 en met het Team Financiële Administratie van het COa in Den Haag van 28 december 2020 wordt slechts gesproken over de kostenplaats van de locatie Drachten, die vermeld dient te worden als de facturen worden ingediend bij de het Team Financiële Administratie van het COa in Den Haag. Hieruit blijkt niet, en ook verder is niet gebleken, dat er sprake is van vooraf gevraagde en verleende toestemming. Evenmin is gesteld dat sprake is van een noodsituatie als bedoeld in artikel 17, derde lid, van de Rva. Daarbij heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in haar uitspraak van 18 oktober 2012 [1] al geoordeeld dat voorafgaande toestemming ook vereist is bij kosten die gemaakt worden voor bewindvoering en mentorschap voortvloeiend uit een rechterlijke uitspraak.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hansen-Telman, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C.J. Lindeijer, griffier en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.