ECLI:NL:RBDHA:2024:1136

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 januari 2024
Publicatiedatum
2 februari 2024
Zaaknummer
NL23.23060
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag voor kort verblijf door de minister van Buitenlandse Zaken

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een visum voor kort verblijf in Nederland. De minister van Buitenlandse Zaken heeft de aanvraag op 5 september 2022 afgewezen, en deze afwijzing is bevestigd in het besluit op bezwaar van 14 juli 2023. De rechtbank heeft de zaak op 6 november 2023 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiseres als de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

Eiseres, die met haar gezin in Syrië woont, heeft de aanvraag ingediend omdat haar dochter getrouwd is met de referent in Nederland. De minister heeft de aanvraag afgewezen op basis van twee weigeringsgronden, maar tijdens de zitting heeft de minister aangegeven dat de afwijzingsgrond met betrekking tot de doelen en omstandigheden van het verblijf niet meer van toepassing is. De rechtbank heeft zich vervolgens gericht op de resterende afwijzingsgrond, namelijk de redelijke twijfel over de tijdige terugkeer van eiseres naar Syrië.

De rechtbank oordeelt dat de minister terecht twijfels heeft over de terugkeer van eiseres, gezien de situatie in Syrië en het ontbreken van voldoende sociale en economische binding met haar land van herkomst. Eiseres heeft niet kunnen aantonen dat zij voldoende redenen heeft om te geloven dat zij Nederland tijdig zal verlaten. De rechtbank concludeert dat de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen en dat het beroep ongegrond is. Eiseres krijgt geen vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.23060

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 januari 2024 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. G.J. van der Graaf),
en

de minister van buitenlandse zaken,

(gemachtigde: mr. M.J.C. van der Woning).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag voor een visum voor kort verblijf bij [naam] (referent).
1.1.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 5 september 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit op het bezwaar van eiseres van 14 juli 2023 is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2. De rechtbank heeft het beroep op 6 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de visumaanvraag voor kort verblijf. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. Eiseres woont met haar echtgenoot en jongste dochter in Syrië. Referent is getrouwd met de dochter van eiseres. De minister heeft de aanvraag van eiseres in het primaire besluit afgewezen omdat zij onder twee weigeringsgronden valt: het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf zijn niet aangetoond en er bestaat redelijke twijfel over het voornemen van eiseres om Nederland te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum. [1] De minister heeft tijdens de zitting laten weten de afwijzingsgrond over de doelen en omstandigheden van het voorgenomen verblijf, te laten vallen. Dit betekent dat alleen nog de afwijzingsgrond over de twijfel over een tijdige terugkeer overblijft. Een aanvraag kan al afgewezen worden als er één afwijzingsgrond van toepassing is. [2] Hieronder zal worden beoordeeld of de minister redelijke twijfel mocht hebben over een tijdige terugkeer van eiseres en zo ja, of hij zich op het standpunt mocht stellen dat eiseres die twijfel niet heeft weggenomen.
Mocht de minister de aanvraag afwijzen wegens twijfel over een tijdige terugkeer?
6. De minister heeft met betrekking tot de twijfel over een tijdige terugkeer in het besluit van 5 september 2022 de algehele situatie in het land van herkomst van eiseres in aanmerking genomen, alsmede de geringe sociale en/of economische binding van eiseres met Syrië. In het bestreden besluit is nader uiteengezet dat er geen economische binding is, aangezien eiseres werkloos is en zij niet heeft onderbouwd hoe zij in haar eigen levensonderhoud voorziet. Volgens de minister is er wel enige sociale binding doordat eiseres een echtgenoot en een jongvolwassen dochter in Syrië heeft, maar deze binding acht de minister ontoereikend om de twijfel over een tijdige terugkeer weg te nemen. De minister neemt verder in aanmerking dat op het visumaanvraagformulier een verblijfsduur van 90 dagen is ingevuld, terwijl op de bij de aanvraag overgelegde ‘Bewijs van garantstelling en/of Particuliere logiesverstrekking’ een verblijfsduur van 80 dagen heeft ingevuld. Niet is verklaard waar eiseres de andere 10 dagen wil gaan verblijven en wat zij gedurende deze periode wil gaan doen. De minister stelt zich op het standpunt dat hij daarom redelijke twijfel mocht hebben over het tijdig vertrekken van eiseres vóór het verlopen van de geldigheid van het visum en dat eiseres er niet in is geslaagd deze twijfel weg te nemen.
6.1.
Eiseres voert aan dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er twijfel over haar tijdige terugkeer bestond. Haar aanvraag had daarom niet op deze grond afgewezen mogen worden. [3] Eiseres meent dat de minister een reden moet hebben om aan de tijdige terugkeer van eiseres te twijfelen en dat hij niet kan volstaan met een beoordeling of een voornemen om terug te keren door eiseres voldoende is aangetoond. Eiseres voert aan dat het ontbreken van een sterke binding met het land van herkomst niet betekent dat er redelijke twijfel bestaat over het op tijd vertrekken vóór verloop van het visum. De wetgever heeft volgens eiseres in het Vreemdelingenbesluit ten aanzien van au pairs bepaald dat een tijdig vertrek uit Nederland is gewaarborgd ondanks het ontbreken van een sterke sociale of economische binding met het land van herkomst. [4] Daarnaast voert eiseres aan dat zij wel een sterke sociale binding met het land van herkomst heeft nu haar echtgenoot en jongvolwassen dochter daar nog wonen. Bovendien kan het feit dat referent in het formulier ‘bewijs van garantstelling en/of particuliere logiesverstrekking’ niet heeft aangekruist dat hij garant zal staan voor eiseres, niet bijdragen aan de twijfel nu dit is gebeurd omdat referent meende dat zijn inkomen niet voldoende was om garant te kunnen staan. Ook het feit dat referent en eiseres verschillend hebben verklaard over de verblijfsduur kan niet bijdragen aan de twijfel nu dit slechts een verschil van tien dagen betreft. Eiseres is van mening dat de minister geen redelijke twijfel mocht hebben over het tijdige vertrek van eiseres vóór het verlopen van de geldigheid van het visum.
6.2.
Dit betoog slaagt niet. De minister komt een ruime beoordelingsvrijheid toe bij het vaststellen van een redelijke twijfel en of die weggenomen wordt door eiseres. [5] De twijfel over een tijdige terugkeer bestaat volgens de minister in het geval van eiseres vanwege de algehele situatie in Syrië en het ontbreken van voldoende economische en sociale binding met het land van herkomst. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet onbegrijpelijk of onaanvaardbaar dat de minister bij een aanvraag om een visum vanuit een land dat vanwege de onveilige situatie een grote stroom vluchtelingen genereert een reden tot twijfel bestaat of de aanvrager Nederland weer tijdig zal verlaten. Het is vervolgens aan de aanvrager om die twijfel weg te nemen. Naar het oordeel van de rechtbank mocht de minister zich op het standpunt stellen dat eiseres hier niet in is geslaagd. De minister heeft in aanmerking mogen nemen dat eiseres geen economische binding heeft met haar land van herkomst en dat haar sociale binding onvoldoende is om het ontbreken van een economische binding teniet te doen. De verwijzing van eiseres naar artikel 3.43 van het Vreemdelingenbesluit 2000 treft geen doel, aangezien de daarin neergelegde regeling ziet op door de minister goedgekeurde uitwisselingsprogramma’s en daarom niet vergelijkbaar is met een visumaanvraag zoals ingediend door eiseres. Het betoog dat het niet invullen van de garantstellingsverklaring door referent het gevolg was van de veronderstelling dat zijn inkomen niet toereikend zou zijn, doet er niet aan af dat de minister zich redelijkerwijs op het standpunt heeft mogen stellen dat het ontbreken daarvan redelijkerwijs bijdraagt aan de twijfel omtrent tijdige terugkeer. Anders dan eiseres betoogt heeft de minister ook de verschillende verklaringen over de verblijfsduur in het nadeel van eiseres bij zijn beoordeling mogen laten meewegen, aangezien zij niet heeft verklaard waardoor dit verschil is ontstaan en zij niet heeft aangegeven wat de juiste verblijfsduur zou zijn. Dit betekent dat de minister de aanvraag van eiseres terecht heeft afgewezen.
Mocht de minister afzien van horen in de bezwaarfase?
7. Eiseres voert aan dat het bezwaar onterecht kennelijk ongegrond is verklaard en dat de minister niet af had mogen zien van het horen in de bezwaarfase. Omdat het bezwaar niet kennelijk ongegrond verklaard mocht worden, had hij eiseres moeten horen. De minister schreef in het besluit dat er essentiële informatie ontbrak voor het maken van een gedegen afweging. De hoorplicht is er juist voor bedoeld dat bezwaarmakers hun bezwaren mondeling kunnen toelichten en daarbij de nodige feiten en omstandigheden kunnen aanvoeren.
7.1.
Dit betoog slaagt niet. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond was en hij daarom af mocht zien van het horen in de bezwaarfase. [6] De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiseres voorafgaand aan de beslissing op bezwaar is verzocht om een vragenlijst te retourneren. Uit het aanvullende bezwaarschrift van de gemachtigde van eiseres blijkt dat de vragenlijst is ontvangen, maar deze niet ingevuld is geretourneerd. Ook is in de bezwaarfase door of namens eiseres niet verzocht om te worden gehoord. De minister heeft vervolgens het bezwaar kennelijk ongegrond mogen verklaren omdat uit hetgeen tijdens de bezwaarprocedure over de sociale en economische binding met het land van herkomst is aangevoerd, meteen bleek dat het bezwaar niet kon leiden tot een andere uitkomst. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de minister af mocht zien van het horen in bezwaar. [7]

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en de afwijzing van haar visumaanvraag voor kort verblijf in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. T.J. Engberts, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Deze weigeringsgronden staan in artikel 32, eerste lid, aanhef en sub a onder ii en sub b, van de Visumcode.
2.Dit staat in artikel 32, eerste lid, aanhef, van de Visumcode.
3.Eiseres verwijst ter onderbouwing naar de uitspraak van het HvJ EU van 19 december 2023, ECLI:EU:C:2013:862
4.Eiser verwijst hiermee naar artikel 3.43 van het Vreemdelingenbesluit.
5.De minister verwijst hierbij naar de uitspraak van het HvJ EU van 19 december 2023, ECLI:EU:C:2013:862
6.Dit blijkt uit artikel 7:3, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht.
7.Dit is in lijn met ABRvS 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918, r.o. 4.3 en 5.2.