ECLI:NL:RBDHA:2024:11369
Rechtbank Den Haag
- Vereenvoudigde behandeling
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in asielzaak na intrekking beroep
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij verzoeker, een Syrische nationaliteit, een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel heeft ingediend op 18 augustus 2022. Na een periode van inactiviteit van de minister, heeft verzoeker op 18 december 2023 de minister in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. Vervolgens heeft verzoeker op 4 januari 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Op 5 juni 2024 heeft de minister de aanvraag ingewilligd, waarna verzoeker zijn beroep heeft ingetrokken en de rechtbank heeft verzocht om de minister te veroordelen tot betaling van de proceskosten.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Aangezien verzoeker zijn beroep heeft ingetrokken omdat de minister tegemoet is gekomen aan zijn verzoek, kan de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten. Echter, de rechtbank oordeelt dat de ingebrekestelling van verzoeker prematuur is ingediend, omdat de beslistermijn pas is aangevangen op 24 mei 2023, na de uiterste overdrachtstermijn van Italië.
Daarom is er volgens de rechtbank geen sprake van een ontvankelijk beroep en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank wijst het verzoek van verzoeker af als kennelijk ongegrond. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, in aanwezigheid van griffier F.Q. Peters, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.