ECLI:NL:RBDHA:2024:11415
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 14 mei 2024 niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 11 juni 2024 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag aannemen dat Oostenrijk zijn internationale verplichtingen nakomt. Eiser heeft niet aangetoond dat er ernstige redenen zijn om aan te nemen dat hij in Oostenrijk geen toegang tot de rechter zal hebben of dat hij daar een risico loopt op onmenselijke of vernederende behandeling.
Eiser heeft ook aangevoerd dat de belangen van de kinderen van zijn partner niet zijn meegewogen, maar de rechtbank oordeelt dat de kinderen geen gezinsleden zijn in de zin van de Dublinverordening. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat de overdracht aan Oostenrijk onevenredig hard zou zijn. De rechtbank benadrukt dat de Dublinverordening niet bedoeld is als een route voor reguliere verblijfsvergunningen, maar om gezinsleden die asiel aanvragen zoveel mogelijk bijeen te houden. De uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer en is openbaar gemaakt op 3 juli 2024.