ECLI:NL:RBDHA:2024:11415

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juli 2024
Publicatiedatum
22 juli 2024
Zaaknummer
NL24.20777
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 14 mei 2024 niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 11 juni 2024 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag aannemen dat Oostenrijk zijn internationale verplichtingen nakomt. Eiser heeft niet aangetoond dat er ernstige redenen zijn om aan te nemen dat hij in Oostenrijk geen toegang tot de rechter zal hebben of dat hij daar een risico loopt op onmenselijke of vernederende behandeling.

Eiser heeft ook aangevoerd dat de belangen van de kinderen van zijn partner niet zijn meegewogen, maar de rechtbank oordeelt dat de kinderen geen gezinsleden zijn in de zin van de Dublinverordening. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat de overdracht aan Oostenrijk onevenredig hard zou zijn. De rechtbank benadrukt dat de Dublinverordening niet bedoeld is als een route voor reguliere verblijfsvergunningen, maar om gezinsleden die asiel aanvragen zoveel mogelijk bijeen te houden. De uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer en is openbaar gemaakt op 3 juli 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.20777
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. E. Ceylan),

en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. J.A.C.M Prins).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 14 mei 2024 niet in behandeling genomen omdat Oostenrijk verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 11 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, T. Koc als tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.¹ In dit geval heeft Nederland bij Oostenrijk een verzoek om terugname gedaan. Oostenrijk heeft dit verzoek aanvaard.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Beroepsgronden
5. Volgens eiser kan de staatssecretaris ten aanzien van Oostenrijk niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaan. Eiser voert daartoe aan dat hij in Oostenrijk geen toegang heeft tot de rechter en geen rechtsbijstand heeft gekregen tijdens zijn detentie. Tevens zou eiser een risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM², artikel 4 en 47 van het Handvest³ bij terugkeer naar Oostenrijk. Eiser vreest aldaar te worden teruggestuurd naar Turkije, waar hij gevaar zou lopen vanwege zijn politieke uitingen op sociale-media. Verder voert eiser aan dat de staatssecretaris ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikelen 6, 16 en 17 van de Dublinverordening. De afhankelijkheidsrelatie met eiser en zijn, in Nederland wonende, partner zou zijn miskend en er zou onvoldoende rekening zijn gehouden met de belangen van de kinderen van de partner van eiser. Alles in samenhang bezien voert eiser aan dat hij onevenredig hard wordt getroffen door het bestreden besluit, waardoor het in strijd is met artikel 17 van de Dublinverordening en het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel.

Interstatelijk vertrouwensbeginsel

6. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan uit mag gaan dat Oostenrijk zijn internationale verplichtingen nakomt. Op grond van artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening is het niet mogelijk om eiser over te dragen aan Oostenrijk, als ernstig moet worden gevreesd dat de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor eiser in die lidstaat systeemfouten bevatten die resulteren in een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest. In het arrest Jawo zijn de criteria beschreven om te beoordelen of tekortkomingen een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken op grond waarvan er sprake is van een risico op schending van artikel 4 van het Handvest. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat in zijn geval niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden.
7. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hier niet in geslaagd. Uit het aanmeldgehoor blijkt dat eiser een dag en/of driekwartier is vastgehouden en dat hij daarna is vrijgelaten. Op grond van deze verklaring kan niet tot de conclusie worden gekomen dat eiser in Oostenrijk geen toegang tot de rechter en rechtsbijstand zal krijgen. Mocht eiser op dit punt in Oostenrijk problemen ervaren dan ligt het op zijn weg om zich te wenden tot de daartoe aangewezen (hogere) autoriteiten in Oostenrijk en hierover te klagen. De beroepsgrond slaagt niet.

Artikel 6, derde lid, van de Dublinverordening

8. Eiser voert aan dat de staatssecretaris de belangen van de kinderen van zijn partner ten onrechte niet heeft getoetst aan artikel 6, derde lid, van de Dublinverordening. Het belang van de kinderen verzet zich tegen de overdracht van eiser aan Oostenrijk. Het bestreden besluit is volgens eiser ook in strijd met de Werkinstructie 2019/8.
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiser geen geslaagd beroep kan doen op artikel 6, derde lid van de Dublinverordening nu in dit geval de kinderen geen gezinsleden zijn zoals bedoeld in artikel 2, aanhef en onder g, van de Dublinverordening. Onder gezinsleden wordt verstaan leden van het gezin die reeds in het land van herkomst bestond en daarvan is geen
2 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
sprake. In dit geval is ook geen sprake van gezinshereniging maar van gezinsvorming. Eiser heeft verder ook niet uitgelegd waarom de staatssecretaris in strijd heeft gehandeld met de Werkinstructie 2019/8.
Artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening
9. Eiser doet een beroep op artikel 16 van de Dublinverordening vanwege de emotionele afhankelijkheid tussen eiser en zijn partner en haar kinderen. In dit geval is geen sprake van gezinsleven van een kind, broer, zus of ouder die in het land van herkomst bestond waardoor artikel 16 van de Dublinverordening toepassing mist. Van de in artikel 16 van de Dublinverordening genoemde afhankelijkheid is verder ook geen sprake.
Artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening
10. Eiser doet een beroep op artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, omdat het van onevenredige hardheid zou getuigen wanneer eiser van zijn partner en haar kinderen zou worden gescheiden. Tussen hen bestaat emotionele afhankelijkheid en is sprake van een zeer hechte band. Het is in het belang van de kinderen dat zij in de stabiele situatie waarin zij nu verkeren, kunnen opgroeien.
11. Een lidstaat kan besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe niet verplicht op grond van de criteria in de Dublinverordening. Dit volgt uit artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
12. De staatssecretaris heeft in de aanwezigheid van de partner en haar kinderen in Nederland geen aanleiding hoeven zien om de asielaanvraag van eiser onverplicht in behandeling te nemen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden, die maken dat overdracht aan Oostenrijk onevenredig hard is. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden anders dan dat eiser, partner en kinderen graag bij elkaar willen blijven, wat overigens heel begrijpelijk is, maar niet bijzonder. Van bijkomende omstandigheden is niet gebleken.
12. De rechtbank merkt voor de volledigheid nog op dat de Dublinverordening beoogt te borgen dat gezinsleden die asiel hebben aangevraagd zoveel mogelijk bijeen worden gehouden. De verordening is niet bedoeld als route waarlangs op reguliere gronden verblijf bij een gezinslid in Nederland kan worden verkregen; hiervoor staan andere regelingen open.
14. Waarom de staatssecretaris in strijd zou hebben gehandeld met het unierechtelijke evenredigheidsbeginsel heeft eiser niet onderbouwd. Het beroep op dit beginsel slaagt reeds daarom niet.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen vergoeding van zijn proceskosten krijgt.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van K.L.H. Thomas, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
03 juli 2024

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.