In deze zaak hebben eisers, allen van Iraakse nationaliteit, op 16 mei 2022 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om als familie- of gezinsleden bij een familielid in Nederland te verblijven. Na een periode van inactiviteit van de minister, hebben eisers op 27 februari 2023 de minister in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op hun aanvraag. Vervolgens hebben zij op 17 maart 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft op 4 juli 2023 het beroep gegrond verklaard en de minister opgedragen om binnen zestien weken een besluit te nemen.
Eisers hebben op 26 maart 2024 opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De minister heeft op 16 april 2024 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld dat eisers vrijstelling van het griffierecht wordt verleend. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister na het verstrijken van de door de rechtbank gestelde termijn van zestien weken alsnog op 25 juni 2024 een besluit heeft genomen. Hierdoor is het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep tegen het besluit van 25 juni 2024 is ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de minister veroordeeld in de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 437,50, voor de door een derde verleende rechtsbijstand.