In deze zaak hebben eisers, allen van Jemenitische nationaliteit, op 31 augustus 2023 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) als familie- of gezinslid bij een referent. De minister van Asiel en Migratie heeft echter niet tijdig op deze aanvraag beslist. Op 18 maart 2024 hebben eisers de minister in gebreke gesteld, waarna zij op 9 april 2024 beroep hebben ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De minister heeft geen verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft overwogen dat eisers verzocht hebben om vrijstelling van het griffierecht, wat is toegewezen. Vervolgens heeft de rechtbank op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. Tevens is in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb bepaald dat een beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is.
De rechtbank concludeert dat de ingebrekestelling van 18 maart 2024 prematuur is ingediend, omdat de beslistermijn op de aanvraag eindigde op 3 april 2024. Hierdoor voldoet het beroep niet aan de vereisten voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen. De rechtbank verklaart het beroep dan ook niet-ontvankelijk en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van mr. B.A. Smit, griffier.