ECLI:NL:RBDHA:2024:1151
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 30 januari 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 15 december 2023 niet in behandeling genomen, omdat Zweden verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep, samen met een andere zaak, op 10 januari 2024 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van eiser en de staatssecretaris aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris op basis van de Dublinverordening de aanvraag niet in behandeling hoeft te nemen, aangezien Nederland een verzoek om terugname aan Duitsland heeft gedaan, dat op 25 september 2023 is aanvaard. Eiser betoogt dat hij geen vertrouwen heeft in het rechtssysteem van Zweden en dat hij in Zweden slachtoffer is geworden van discriminatie. Hij stelt dat de asielprocedure in Nederland beter geregeld is en dat de overdracht naar Zweden in strijd is met nationale en internationale wetgeving.
De rechtbank concludeert echter dat eiser niet heeft aangetoond dat Zweden zijn internationale verplichtingen niet nakomt. De enkele stelling van eiser dat hij geen vertrouwen heeft in het rechtssysteem van Zweden is onvoldoende om te concluderen dat de overdracht in strijd zou zijn met artikel 4 van het Handvest. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling is genomen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.