ECLI:NL:RBDHA:2024:11542

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juli 2024
Publicatiedatum
24 juli 2024
Zaaknummer
C/09/667511 / JE RK 24-1045
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdzorg

Op 3 juli 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven over de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2009, in het kader van jeugdzorg. De zaak betreft de Stichting Jeugdbescherming West Haaglanden als gecertificeerde instelling, die verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. De moeder van de minderjarige, die belast is met het ouderlijk gezag, was niet aanwezig bij de zitting, maar haar advocaat had aangegeven dat zij zich kon verenigen met het verzoek.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige momenteel in een gesloten accommodatie verblijft en dat er eerder al een ondertoezichtstelling is verlengd. De kinderrechter heeft de ontwikkeling van de minderjarige besproken, die positief is, en heeft geconcludeerd dat een gesloten setting niet langer noodzakelijk is. Er is een passend gezinshuis gevonden waar de minderjarige kan opgroeien tot zijn drieëntwintigste verjaardag, wat als een goede oplossing wordt gezien voor zijn verdere ontwikkeling.

De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verleend, met ingang van 3 juli 2024 tot 8 oktober 2024, en verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad. De beslissing is openbaar uitgesproken en op schrift gesteld op 23 juli 2024. Hoger beroep kan worden ingesteld door de verzoeker en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/667511 / JE RK 24-1045
Datum uitspraak: 3 juli 2024
Beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2009 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. O.C. Bondam te Voorschoten.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 7 juni 2024;
  • het e-mailbericht van de advocaat van de moeder met brief van 2 juli 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 3 juli 2024. Daarbij waren aanwezig:
- [naam] namens de gecertificeerde instelling.
De moeder is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de moeder wel juist is opgeroepen. De advocaat van de moeder heeft op 2 juli 2024 kenbaar gemaakt dat hij en de moeder niet aanwezig zullen zijn bij de zitting van 3 juli 2024.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] uitgenodigd voor een gesprek met haar. [minderjarige] is verschenen en heeft met de kinderrechter gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige] is erkend door de vader ( [de vader] ).
2.2.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.3.
[minderjarige] verblijft in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp, te weten bij [accomodatie] .
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 4 oktober 2023 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 8 oktober 2024.
2.5.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 20 december 2023 een machtiging verleend [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp tot 8 juli 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot het einde van de ondertoezichtstelling, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
De gecertificeerde instelling heeft haar verzoek, samengevat en zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd. Beide ouders van [minderjarige] zijn niet in staat om hem de opvoedomgeving te bieden die hij nodig heeft. De afgelopen periode is onderzocht waar het perspectief ligt van [minderjarige] en waar hij kan opgroeien tot hij volwassen is. [minderjarige] heeft laten zien dat een gesloten plaatsing niet langer nodig is. Hij heeft zich binnen de geslotenheid positief ontwikkeld, waarbij hij heeft aangetoond te kunnen omgaan met de vrijheden die hij krijgt. Naar aanleiding van de resultaten van het persoonlijkheidsonderzoek is gezocht naar een passend kleinschalig gezinshuis, waarbij ook rekening is gehouden met de wensen van [minderjarige] . Dit gezinshuis is gevonden. Het is een huis van stichting Novaa Zorg in [plaatsnaam] . Dit gezinshuis lijkt meer dan passend, doordat [minderjarige] hier kan opgroeien tot aan zijn drieëntwintigste verjaardag en er gewerkt wordt met vaste medewerkers die expertise hebben op het gebied van hechting en binding. Er bestaat een kans dat [minderjarige] aan het begin van zijn verblijf zijn eigen afwijzing gaat creëren, doordat hij hechtingsproblematiek heeft en vaker afwijzing heeft ervaren. Het is voor [minderjarige] belangrijk dat hij onvoorwaardelijkheid gaat ervaren op een plek waar hij welkom is, hoe gek hij misschien ook doet. [minderjarige] heeft rust, stabiliteit en duidelijkheid nodig. Dit alles kan hem hier gegeven worden. De ouders zijn op dit moment éénmaal per twee weken beschikbaar voor [minderjarige] . Zijn moeder ziet hij bij zijn oma en zijn vader bij zijn zus. Op dit moment is dit het hoogst haalbare voor de ouders.

4.De standpunten

Uit de brief van 2 juli 2024 van de advocaat van de moeder blijkt dat de moeder zich kan verenigen met het verzoek.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek).
5.2.
De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. [minderjarige] heeft een belast verleden, waarbij hij al op veel verschillende (open en gesloten) groepen heeft verbleven. [minderjarige] heeft al ontzettend veel meegemaakt. De kinderrechter prijst [minderjarige] om de geweldige ontwikkeling die hij heeft doorgemaakt. Hij is in staat om nu al verantwoordelijkheid te nemen voor zijn eigen leven en dat doet hij goed. Als gevolg hiervan is een gesloten setting niet langer nodig. Het is ontzettend positief dat er zo’n goed passende vervolgplek voor [minderjarige] is gevonden in een gezinshuis. Daarbij is het extra positief dat [minderjarige] hier ook voor een langere periode kan blijven. De kinderrechter hoopt dat [minderjarige] hier stabiliteit en – zoals de gecertificeerde instelling naar voren heeft gebracht – onvoorwaardelijkheid mag gaan ervaren. De kinderrechter heeft een fijn gesprek met [minderjarige] gehad, waarbij hij zelf ook aangaf gemotiveerd en blij te zijn met de plek die is gevonden. [minderjarige] kijkt met een zeer open blik naar de toekomst; hij gelooft in zichzelf en de kinderrechter hoopt dat hij dit nooit loslaat. [minderjarige] heeft concrete plannen voor een opleiding en werk, hij wil er echt iets van gaan maken. Hij benadrukte ook dat het fijn is dat er in het gezinshuis begeleiders zijn die zelf ook ervaring hebben als kind in de jeugdzorg. Verder heeft [minderjarige] verwoord dat hij inmiddels fijne hechtingsrelaties heeft. De zorgen hierover moeten niet te groot gemaakt worden, zo gaf hij aan. Gelet op het voorgaande is de kinderrechter ervan overtuigd dat het gezinshuis de juiste plek voor [minderjarige] is om zijn ontwikkeling verder positief voort te gaan zetten. Zoals uit de stukken blijkt is het duidelijk dat de ouders [minderjarige] niet de opvoedsituatie kunnen bieden die hij nodig heeft. Het is daarom de beste oplossing dat [minderjarige] gaat toewerken naar een eigen zelfstandig leven vanuit het gezinshuis. De kinderrechter zal daarom het verzoek, waartegen geen verweer is gevoerd, toewijzen.
5.3.
Zoals ter zitting besproken en ook door [minderjarige] zelf naar voren werd gebracht in gesprek met de kinderrechter, is de hoop en de verwachting dat de plek in het gezinshuis voor langere duur zal zijn. Nu de ondertoezichtstelling op 8 oktober 2024 afloopt, zal er dan opnieuw een zitting komen en mag [minderjarige] opnieuw zijn mening in een kindgesprek naar voren brengen. [minderjarige] heeft te kennen gegeven dat hij honderd procent achter de plaatsing staat en dat het wat hem betreft genoeg is dat hij nu verteld heeft hoe hij er tegenaan kijkt. De kinderrechter benadrukt dat [minderjarige] altijd welkom is om een gesprek te voeren, maar dat hij hiertoe niet verplicht is.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 3 juli 2024 tot 8 oktober 2024;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2024 door mr. S.J. Huizenga, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. S.L.G. van Otterlo als griffier, en op schrift gesteld op 23 juli 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.