ECLI:NL:RBDHA:2024:11566

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juni 2024
Publicatiedatum
24 juli 2024
Zaaknummer
C/09/653099 / FA RK 23-6345
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • G. van Zeben-de Vries
  • P.M.A. van Oosten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek omgangsregeling en vaststelling kinderalimentatie in familierechtelijke procedure

In deze beschikking van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 12 juni 2024, is het verzoek van de vader om een omgangsregeling met zijn minderjarige kind afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader sinds 2009 geen contact meer heeft gehad met de minderjarige en dat de minderjarige in een brief heeft aangegeven geen contact met de vader te willen. De rechtbank heeft de mening van de minderjarige serieus genomen, gezien zijn leeftijd en de lange periode van afwezigheid van de vader. De rechtbank heeft besloten om de minderjarige in een aparte brief de uitkomst van de procedure uit te leggen, waarbij ook de standpunten van de ouders zijn opgenomen.

Daarnaast heeft de rechtbank de kinderalimentatie voor de minderjarige vastgesteld op € 324,- per maand, met ingang van 18 augustus 2023. De vader is ook verplicht om een alimentatie van € 545,- per maand te betalen voor de jong-meerderjarige, met ingang van 1 september 2023. De rechtbank heeft de alimentatiebedragen berekend op basis van de draagkracht van beide ouders en de behoefte van de kinderen, waarbij rekening is gehouden met de financiële situatie van de ouders ten tijde van hun scheiding en de huidige omstandigheden. De beschikking is uitgesproken door kinderrechter G. van Zeben-de Vries, bijgestaan door griffier P.M.A. van Oosten, en is openbaar gemaakt op 12 juni 2024.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 23-6345
Zaaknummer: C/09/653099
Datum beschikking: 12 juni 2024

Omgang en alimentatie

Beschikking op het op 18 augustus 2023 ingekomen verzoek van:

[de moeder] ,

de moeder,
mede namens
[jong-meerderjarige],
de jong-meerderjarige,
beiden wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. M.R. van Leeuwen te Zoetermeer, voorheen mr. E. Jongkoen.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vader] ,

de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. C.M. Schouten te 's-Gravenhage.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het bericht van 27 september 2023, met bijlage, namens de moeder;
  • het bericht van 2 oktober 2023, met bijlagen, namens de moeder;
  • het verweerschrift, ook houdend een zelfstandig verzoek;
  • het verweer tegen het zelfstandig verzoek;
  • het bericht van 1 mei 2024, met bijlagen, namens de vader.
De minderjarige [de minderjarige] heeft zich schriftelijk uitgelaten over het verzoek
.
Op 13 mei 2024 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de moeder met haar advocaat, de vader met zijn advocaat en [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad). Van de zijde van de moeder is tijdens de zitting de brief van [de minderjarige] overgelegd. De jong-meerderjarige [jong-meerderjarige] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Na de zitting heeft de rechtbank ontvangen en kennisgenomen van:
  • de e-mail van 13 mei 2024, met bijlagen, namens de moeder;
  • de e-mail van 14 mei 2024, met bijlagen, namens de moeder;
  • de e-mail van 15 mei 2024 namens de vader.

Feiten

  • De moeder en de vader zijn gehuwd geweest van 9 juni 2000 tot 13 januari 2012.
  • Zij zijn de ouders van het nu nog minderjarige kind:
  • [de minderjarige] , geboren op [geboortedag 1] 2007 te [geboorteplaats 1] .
  • Zij zijn ook de ouders van de inmiddels jong-meerderjarige:
  • [jong-meerderjarige] , geboren op [geboortedag 2] 2005 te [geboorteplaats 2] .
  • Zij zijn ook de ouders van de inmiddels meerderjarige:
  • [de meerderjarige] , geboren op [geboortedag 3] 2002 te [geboorteplaats 3] .
  • Bij beschikking van deze rechtbank van 18 februari 2010 is – voor zover hier relevant – de som welke de vader met ingang van 15 januari 2010 voorlopig zal verstrekken tot levensonderhoud van de moeder en die tot verzorging en opvoeding van de kinderen op nihil bepaald.
  • Bij beschikking van deze rechtbank van 11 april 2011 is – voor zover hier relevant – :
  • de echtscheiding tussen de ouders uitgesproken;
  • bepaald dat voortaan alleen aan de moeder het gezag zal toekomen over [de minderjarige] ;
  • geen zorgregeling vastgesteld tussen de vader en de kinderen.

Verzoek en verweer

De moeder verzoekt te bepalen dat de vader, bij vooruitbetaling en primair met ingang van
7 juli 2023 en subsidiair per datum indiening verzoek, aan de moeder dient te voldoen een bijdrage ad € 540,- per maand voor de minderjarige [de minderjarige] en een bijdrage ad € 540,- per maand aan de jong-meerderjarige [jong-meerderjarige] , te verhogen met de wettelijke indexering per
1 januari 2024, althans een bijdrage vast te stellen zoals door de rechtbank in goede justitie te bepalen, voor zover de wet dit toelaat met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De vader voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – wordt besproken.
Daarnaast verzoekt de vader zelfstandig de volgende omgangsregeling met [de minderjarige] vast te stellen:
  • de eerste maand: 1x per week een uur bij de vader thuis of in een omgangshuis op vrijdag, zaterdag of zondag;
  • de tweede tot zesde maand: een halve dag per week bij de vader thuis op vrijdag, zaterdag of zondag;
  • vanaf de zesde maand: een weekend per twee weken van vrijdag na school tot zondagavond,
voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De moeder voert verweer tegen het zelfstandige verzoek van de vader, welk verweer hierna – voor zover nodig – wordt besproken.

Beoordeling

Omgangsregeling
Uit de stukken en dat wat op de zitting is besproken is de rechtbank het volgende gebleken. Op 23 november 2009 is aan de vader een huisverbod opgelegd, nadat de moeder aangifte van mishandeling had gedaan, waarvan de kinderen getuige waren. Volgens de vader was er geen sprake van mishandeling, alleen van duwen en trekken. Niet is gebleken dat de vader naar aanleiding van de aangifte strafrechtelijk is veroordeeld. Vanwege de aangifte heeft er een raadsonderzoek plaatsgevonden. Gelet op het huisverbod heeft de Raad toen geadviseerd om geen zorgregeling vast te stellen. Er is sindsdien geen contact geweest tussen de vader en de kinderen, met uitzondering van een half jaar waarbij [de meerderjarige] bij de vader heeft gewoond. De ouders hebben een andere lezing over waarom het niet is gelukt om het contact tussen de vader en de kinderen te herstellen.
De vader geeft aan dat hij de kinderen erg mist. Hij vraagt daarom om vaststelling van een omgangsregeling met [de minderjarige] . [jong-meerderjarige] en [de meerderjarige] zijn inmiddels (jong-)meerderjarig, maar de vader hoopt dat zij zelf contact met hem opnemen. De vader heeft hiervoor in het verweerschrift zijn contactgegevens achtergelaten. Volgens de moeder willen de kinderen geen contact met de vader.
Op grond van artikel 1:377a eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft een kind recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De niet met het gezag belaste ouder heeft het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Het derde lid van dit artikel bepaalt (voor zover hier van belang) dat omgang slechts wordt ontzegd indien omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang of omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
De rechtbank zal het verzoek van de vader voor vaststelling van een omgangsregeling met [de minderjarige] afwijzen, vanwege de volgende redenen. In zijn brief aan de rechter heeft [de minderjarige] duidelijk aangegeven dat hij geen contact met zijn vader wil. De rechtbank neemt de mening van [de minderjarige] serieus gelet op zijn leeftijd. Daarnaast overweegt de rechtbank dat [de minderjarige] de vader sinds november 2009 niet meer heeft gezien. De rechtbank acht het niet in het belang van [de minderjarige] om nu een omgangsregeling met de vader vast te stellen.
De rechtbank heeft besloten om, naar aanleiding van hetgeen hierover op de zitting is besproken, in een aparte brief aan [de minderjarige] de uitkomst van de procedure en de standpunten van de ouders uit te leggen. Hieronder volgt de tekst van die brief, zodat beide ouders weten welke boodschap [de minderjarige] heeft ontvangen.
Beste [de minderjarige] ,
Jouw vader heeft bij de rechtbank een verzoek ingediend om weer contact met jou te hebben. In een brief aan mij heb jij geschreven dat jij geen contact met jouw vader wil. Jij schreef ook dat sinds jij één jaar oud bent jij jouw vader niet hebt gezien of gehoord en dat jij inmiddels al twaalf jaar de achternaam van jouw moeder hebt. Ik heb met jouw ouders en met de Raad voor de Kinderbescherming gepraat over het contact tussen jou en jouw vader.
Jouw vader heeft mij verteld dat hij jou erg mist. Hij wilde graag eerder het contact met jou (en jouw broers) herstellen, maar hij wist niet goed hoe hij dat moest doen. In 2020 heeft hij hiervoor een advocaat ingeschakeld, maar vanwege corona is het toen niet gelukt om in contact met jullie te komen.
Jouw moeder heeft mij gezegd dat zij contact tussen jou en jouw vader nooit heeft tegengehouden. Zij heeft jou ook niet willen dwingen.
Ik heb besloten om het verzoek van jouw vader af te wijzen en dus geen omgangsregeling tussen jou en jouw vader vast te stellen. Dat heb ik besloten omdat ik jouw standpunt respecteer en omdat jij jouw vader al lange tijd niet hebt gezien.
Ik wil jou graag nog iets meegeven. In het algemeen is het voor kinderen goed om allebei hun ouders te leren kennen en om met hen een band op te bouwen. Dat is normaal gesproken ook positief voor de relaties die een kind later aangaat. Dat geldt ook voor vriendschappelijke relaties. Jouw ouders hebben een complexe relatie(breuk) achter de rug. Zij hebben allebei een eigen verhaal over hoe dat is gegaan. Voor kinderen zou het mogelijk moeten zijn om niet gehinderd te worden door wat er tussen hun ouders is gebeurd en onbelast contact met beide ouders te hebben. Dat ik nu geen omgangsregeling tussen jou en jouw vader vaststel, betekent niet dat ik het niet belangrijk vind dat er contactherstel tussen jou en je vader komt, in welke vorm dan ook. Jouw vader heeft zijn contactgegevens voor jou en jouw broers achtergelaten. Wanneer jij er klaar voor bent kan jij zelf contact met hem opnemen via [telefoonnummer] en [e-mailadres] .
Ik hoop dat ik hiermee mijn beslissing aan jou heb kunnen uitleggen. Voor jouw ouders maak ik een officiële uitspraak (dat heet een beschikking) waarin ik ook de inhoud van deze brief opneem. Zo weten jouw ouders wat ik heb besloten en ook wat ik daarover aan jou heb bericht. Ik wens jou veel succes met alles.
De kinderrechter.
Kinderalimentatie
Bij de vaststelling van de kinderalimentatie en de berekening neemt de rechtbank de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie opgenomen in het Rapport Alimentatienormen (het rapport) als uitgangspunt. De rechtbank rondt hierna in haar berekening de bedragen telkens af op hele euro's.
Ingangsdatum
De rechtbank ziet aanleiding om eerst de ingangsdatum van de kinderalimentatie te bespreken.
De rechtbank zal als ingangsdatum van de vast te stellen kinderalimentatie de datum van de indiening van het verzoekschrift hanteren, te weten 18 augustus 2023. Vanaf dat moment heeft de vader immers rekening kunnen houden met een door hem te betalen bedrag aan kinderalimentatie.
Behoefte
Voor het bepalen van de behoefte dient allereerst het netto besteedbaar gezinsinkomen (NBGI) van de ouders ten tijde van hun uiteengaan te worden bepaald. Het NBGI bestaat uit het netto besteedbaar inkomen (NBI) van beide ouders samen, eventueel inclusief kindgebonden budget. De ouders zijn in november 2009 uit elkaar gegaan.
De ouders zijn in geschil of er bij de berekening van de behoefte van [de minderjarige] aan de zijde van de vader uit moet worden gegaan van een werkweek van 24 uur of 36 uur. Uit de beschikking van 18 februari 2010 blijkt dat de vader in december 2009 is teruggeschaald van 36 uur per week naar 24 uur per week. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de vader 36 uur per week werkte voordat de ouders uit elkaar gingen in november 2009, zodat de rechtbank daarvan uit zal gaan en zal rekenen met een inkomen van € 4.113,- bruto per maand. Rekening houdend met 8% vakantiegeld, de algemene heffingskorting en de arbeidskorting berekent de rechtbank het NBI van de vader ten tijde van het uiteengaan van de ouders op € 35.923,- per jaar, te weten € 2.994,- per maand. Voor de berekening van dit bedrag verwijst de rechtbank naar de berekening die aan deze beschikking is gehecht.
Bij de berekening van de behoefte van [de minderjarige] gaat de rechtbank aan de zijde van de moeder uit van een inkomen conform de bijstandsnorm voor een alleenstaande ouder, zoals blijkt uit de beschikking van 18 februari 2010. In de tweede helft van 2009 bedroeg de bijstandsnorm voor een alleenstaande ouder inclusief vakantietoeslag € 1.166,- per maand, zodat de rechtbank met dit bedrag aan inkomen zal rekenen. Rekening houdend met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting berekent de rechtbank het NBI van de moeder ten tijde van het uiteengaan van de ouders op € 13.228,- per jaar, te weten € 1.102,- per maand. Voor de berekening van dit bedrag verwijst de rechtbank naar de berekening die aan deze beschikking is gehecht.
Uitgaande van de hiervoor genoemde gegevens bedroeg het NBGI van de ouders ten tijde van het uiteengaan (€ 2.994,- + € 1.102,- =) € 4.096,- per maand. Conform de aanbevelingen uit het rapport alimentatienormen 2009 dient bij het NBGI te worden opgeteld het kindgebonden budget waar de ouders ten tijde van de samenleving recht op hadden. De rechtbank heeft ambtshalve berekend dat de ouders op basis van hun NBGI destijds recht hadden op een kindgebonden budget van € 21,- per maand, zodat de rechtbank daarmee rekening zal houden. De rechtbank berekent daarom het NBGI op € 4.117,- per maand
(€ 2.994,- + € 1.102,- + € 21,-).
Ten tijde van het uiteengaan van de ouders behoorden er drie minderjarige kinderen tot hun gezin, te weten [de meerderjarige] , [jong-meerderjarige] en [de minderjarige] . Gelet op voormeld NBGI en uitgaande van zestien kinderbijslagpunten bedraagt de behoefte op basis van de tabel eigen aandeel kosten kinderen 2009 voor drie kinderen uit het rapport € 1.214,- per maand, volgens de som ((1.340 minus 1.175) / (4.500 minus 4.000) x (4.117 minus 4.000) + 1.175). Geïndexeerd naar 2023 bedraagt de behoefte € 1.564,- per maand. Deze behoefte moet over drie kinderen worden verdeeld. Dit betekent dat de behoefte van [de minderjarige] € 521,- per maand bedraagt.
Draagkracht
De behoefte van [de minderjarige] moet door de ouders worden opgebracht naar rato van hun beider draagkracht. De financiële draagkracht van partijen dient conform de aanbevelingen uit het tremarapport 2023 in beginsel te worden vastgesteld aan de hand van de formule
70% x [NBI - (0,3 x NBI + 1.175)].
Draagkracht vader
Bij de berekening van de financiële draagkracht van de vader gaat de rechtbank uit van een inkomen van € 73.758,- bruto per jaar, zoals blijkt uit de jaaropgaaf 2023. Rekening houdend met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting berekent de rechtbank het NBI van de vader in 2023 op € 4.094,- per maand. Voor de berekening van dit bedrag verwijst de rechtbank naar de berekening die aan deze beschikking is gehecht.
De draagkracht van de vader bedraagt volgens de formule € 1.184,- per maand, te weten 70% x [4.094 - (0,3 x 4.094 + 1.175)].
Draagkracht moeder
Bij de berekening van de financiële draagkracht van de moeder gaat de rechtbank uit van een inkomen van € 41.414,- bruto per jaar, zoals blijkt uit de jaaropgaaf 2023. Rekening houdend met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en het kindgebonden budget berekent de rechtbank het NBI van de moeder in 2023 op € 3.144,- per maand. Voor de berekening van dit bedrag verwijst de rechtbank naar de berekening die aan deze beschikking is gehecht.
De draagkracht van de moeder bedraagt volgens de formule € 718,- per maand, te weten 70% x [3.144 - (0,3 x 3.144 + 1.175)].
Conclusie
Gelet op de gezamenlijke draagkracht van de ouders van (€ 1.184,- + € 718,- =) € 1.902,- per maand, bedraagt het eigen aandeel van de vader in de kosten van [de minderjarige] naar rato van zijn draagkracht (€ 1.184,- / € 1.902,- x € 521,- =) € 324,- per maand.
Op de door de vader te betalen bijdrage dient in beginsel een zorgkorting in mindering te worden gebracht. De zorgkorting bedraagt een percentage van de behoefte, welk percentage afhankelijk is van de hoeveelheid omgang of zorg. Aangezien er al sinds 2009 geen contact is tussen de vader en [de minderjarige] en de rechtbank ook geen omgangsregeling vaststelt ziet de rechtbank geen aanleiding om een zorgkorting toe te passen. De rechtbank zal dan ook het bedrag van € 324,- per maand als kinderalimentatie vaststellen.
Alimentatie jong-meerderjarige
Op grond van artikel 1:395a BW bestaat de verplichting van ouders om te voorzien in de kosten van levensonderhoud en studie van kinderen (jong-meerderjarigen) in de leeftijd van 18 tot 21 jaar. Deze kinderen kunnen jegens de ouders een zelfstandig recht op een bijdrage in die kosten geldend maken. Op grond van artikel 1:392 lid 2 BW geldt de onderhoudsplicht ook indien de jong-meerderjarige niet behoeftig is.
Ingangsdatum
De rechtbank ziet aanleiding om eerst de ingangsdatum van de alimentatie voor de jong-meerderjarige te bespreken.
De rechtbank zal als ingangsdatum van de vast te stellen alimentatie 1 september 2023 hanteren. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. De moeder heeft na de zitting een
e-mail over de aanmelding van [jong-meerderjarige] bij het EuroCollege overgelegd en een document dat lijkt op een maandfactuur voor het collegegeld. Op basis van deze stukken gaat de rechtbank ervan uit dat [jong-meerderjarige] in het collegejaar 2023-2024 een HBO-studie volgt. Aangezien het collegejaar per 1 september 2023 start, ziet de rechtbank aanleiding om deze datum als ingangsdatum te hanteren.
Behoefte [jong-meerderjarige]
De tabellen van het NIBUD voorzien niet in de berekening van de behoefte van jongeren ouder dan 18 jaar. Voor de vaststelling van de behoefte van jongmeerderjarigen, meestal studerenden die onder de reikwijdte van de Wet Studiefinanciering (hierna: WSF) vallen, zijn geen maatstaven ontwikkeld. Volgens de WSF bestaat het budget voor een student uit een normbedrag voor de kosten van levensonderhoud, een tegemoetkoming in de kosten van lesgeld dan wel het collegegeldkrediet, en de reisvoorziening. Voor de behoeftebepaling van studerende kinderen kan in het algemeen bij de WSF-norm (normbedrag voor de kosten van levensonderhoud, vermeerderd met het verschuldigde lesgeld of collegegeld) aansluiting gezocht worden, waarbij de student kan aantonen dat voor een bepaalde post een hoger budget nodig is. Verder kan rekening worden gehouden met de aanspraken die een student heeft op studiefinanciering. De WSF kan de student onder voorwaarden aanspraak geven op een basisbeurs, een basislening, een aanvullende beurs of aanvullende lening en een collegegeldkrediet. Afhankelijk van het niveau van de opleiding zijn de basisbeurs en de aanvullende beurs een gift, of kunnen zij dat worden indien binnen de diplomatermijn van 10 jaren een diploma wordt gehaald (prestatiebeurs). Zowel voor de gift als de prestatiebeurs geldt dat deze als behoefteverlagend wordt aangemerkt. Van een student mag in redelijkheid worden verlangd dat binnen de genoemde termijn een diploma wordt gehaald. De basislening, de aanvullende lening en het collegegeldkrediet moeten wel altijd worden terugbetaald, zodat deze niet worden aangemerkt als behoefteverlagend.
De moeder geeft aan dat [jong-meerderjarige] studeert en dat hij momenteel geen aanspraak kan maken op de gewenste financiële (aanvullende) toelagen, vanwege het inkomen van de vader. De vader betwist dat [jong-meerderjarige] studeert en ook dat [jong-meerderjarige] thuiswonend is.
De rechtbank overweegt als volgt. Zoals hierboven is overwogen gaat de rechtbank op basis van de stukken ervan uit dat [jong-meerderjarige] in het collegejaar 2023-2024 een HBO-studie volgt. Uit de basisregistratie persoonsgegevens blijkt verder dat [jong-meerderjarige] in ieder geval sinds de start van zijn studie op hetzelfde adres als de moeder staat ingeschreven, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat hij thuis woont. In september 2023 bedroeg de WSF-norm voor een thuiswonende HBO-student € 986,10 per maand. De moeder heeft onbetwist gesteld dat [jong-meerderjarige] geen aanspraak maakt op de aanvullende beurs, zodat de rechtbank deze niet in mindering op zijn behoefte zal brengen. De rechtbank brengt de basisbeurs van € 110,30 per maand wel in mindering op het normbedrag, waardoor de behoefte van [jong-meerderjarige] uitkomt op
€ 876,- per maand.
Draagkracht
De behoefte van [de minderjarige] moet door de ouders worden opgebracht naar rato van hun beider draagkracht. Daarbij gaat de rechtbank uit van de hierboven berekende draagkracht van de vader en de moeder, te weten € 1.184,- aan de zijde van de vader en € 718,- aan de zijde van de moeder.
Gelet op de gezamenlijke draagkracht van de ouders van (€ 1.184,- + € 718,- =) € 1.902,- per maand, bedraagt het eigen aandeel van de vader in de kosten van [jong-meerderjarige] naar rato van zijn draagkracht (€ 1.184,- / € 1.902,- x € 876,- =) € 545,- per maand. De rechtbank zal dan ook dit bedrag als alimentatie ten behoeve van [jong-meerderjarige] vaststellen.
Proceskosten
Aangezien het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal de rechtbank de proceskosten compenseren zoals hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank:
*
bepaalt dat de vader aan de moeder, met ingang van 18 augustus 2023, een kinderalimentatie ten behoeve van de minderjarige [de minderjarige] , geboren op
[geboortedag 1] 2007 te Delft, van € 324,- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
*
bepaalt dat de man aan de jong-meerderjarige [jong-meerderjarige] , geboren op
[geboortedag 2] 2005 te 's-Gravenhage, met ingang van 1 september 2023, een alimentatie ten behoeve van [jong-meerderjarige] van € 545,- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
*
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
*
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. G. van Zeben-de Vries, kinderrechter, bijgestaan door mr. P.M.A. van Oosten als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 12 juni 2024.