In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 juni 2024 een beschikking gegeven in een geschil tussen de ouders van een minderjarig kind, [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2016. De moeder heeft verzocht om vervangende toestemming om met [minderjarige] op vakantie naar Spanje te gaan in de zomervakantie van 2024. De vader heeft hiertegen verweer gevoerd, omdat hij geen contact heeft gehad met [minderjarige] sinds begin 2019 en twijfels heeft over het belang van de vakantie voor het kind. De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken en de zitting, waar de moeder met een waarnemend advocaat aanwezig was, maar de vader en zijn advocaat niet verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek van de moeder te onbepaald is en dat zij niet heeft voldaan aan de afspraken die tijdens de zitting zijn gemaakt om de vader om toestemming te vragen. De rechtbank heeft daarom het verzoek van de moeder afgewezen en bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.