Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser,
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
www.rechtspraak.nl.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 juli 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de beëindiging van tijdelijke bescherming voor een derdelander uit Oekraïne. Eiser, vertegenwoordigd door mr. P.H. Hillen, had beroep ingesteld tegen een terugkeerbesluit van de minister van Asiel en Migratie, dat op 7 februari 2024 was genomen. In dit besluit werd meegedeeld dat de tijdelijke bescherming van eiser eindigde, zoals bedoeld in de Richtlijn 2001/55/EG.
De rechtbank oordeelde dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk was, omdat het beroepschrift te laat was ingediend. De wettelijke termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken, maar eiser had zijn beroep pas op 8 maart 2024 ingediend, wat buiten deze termijn viel. De rechtbank overwoog dat er geen verschoonbare redenen waren voor de termijnoverschrijding. Eiser had aangevoerd dat prejudiciële vragen waren gesteld aan het Europees Hof van Justitie, maar de rechtbank vond dit geen reden om de termijnoverschrijding niet aan eiser toe te rekenen.
De rechtbank concludeerde dat eiser voldoende op de hoogte was van de termijn voor het indienen van beroep en dat zijn argumenten over het loyaliteitsbeginsel en de beroepstermijn van zes weken niet opgingen. De rechtbank verklaarde het beroep kennelijk niet-ontvankelijk en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen de uitspraak.