In deze zaak heeft verzoekster, een Libische nationaliteit, op 3 augustus 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Na een periode van stilzwijgen heeft verzoekster op 28 maart 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag. Op 29 mei 2024 heeft de minister van Asiel en Migratie de asielaanvraag van verzoekster ongegrond verklaard. Vervolgens heeft verzoekster op 4 juli 2024 het beroep tegen het niet tijdig beslissen ingetrokken en verzocht om een veroordeling van de minister in de proceskosten.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank constateerde dat de minister op 29 mei 2024 alsnog een besluit had genomen op de aanvraag van verzoekster, waardoor het verzoek om proceskostenvergoeding kennelijk gegrond was. De minister heeft op 17 juli 2024 aangegeven bereid te zijn de proceskosten te vergoeden, en verzoekster ging op 18 juli 2024 akkoord met dit voorstel.
De rechtbank heeft de minister veroordeeld in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 437,50, gebaseerd op de waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor van 0,5. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van mr. B.A. Smit, griffier, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.