ECLI:NL:RBDHA:2024:11784

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juli 2024
Publicatiedatum
29 juli 2024
Zaaknummer
NL23.20406
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.S. Gaastra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Sri Lankaanse eiser op basis van kennelijke ongegrondheid en geloofwaardigheid van verklaringen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van een Sri Lankaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser had op 5 augustus 2020 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd door de minister van Asiel en Migratie op 12 juli 2023 afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank behandelt het beroep op 5 juli 2024, waarbij zowel de eiser als zijn gemachtigde en de gemachtigde van de minister aanwezig zijn.

De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de asielaanvraag terecht is. Eiser had eerder een verblijfsvergunning asiel gekregen, maar deze was ingetrokken omdat hij onjuiste informatie had verstrekt over zijn echtgenote, die illegaal in Noorwegen verbleef. De rechtbank oordeelt dat de nieuwe documenten die eiser heeft overgelegd, niet voldoende zijn om zijn asielrelaas aannemelijk te maken. De verklaringen zijn niet afkomstig van objectieve bronnen en de tegenstrijdigheden in zijn verklaringen zijn niet weggenomen.

De rechtbank stelt vast dat de minister terecht heeft geoordeeld dat eiser niet het voordeel van de twijfel heeft gekregen, omdat zijn relaas ongeloofwaardig is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van de minister. Eiser krijgt geen gelijk en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is informatie gegeven over de mogelijkheid van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.20406

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de minister van Justitie en Veiligheid,
(gemachtigde: mr. M.J.C. van der Woning).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Eiser is van Sri Lankaanse nationaliteit Hij heeft op 5 augustus 2020 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 12 juli 2023 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 5 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister
.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Voorgaande procedures
4. Eiser heeft bij zijn eerste asielaanvraag verklaard dat hij en zijn
echtgenote een deel van hun huis hadden verhuurd aan een Singalees gezin. Eiser en zijn
echtgenote werden door de man van dit gezin ervan beschuldigd dat zij het gezin wilden
bekeren tot het christendom. Om deze reden zou eiser zijn bedreigd en aangevallen door
een Boeddhistische monnik en Singalese jongeren. De Boeddhistische monnik heeft hem valselijk beschuldigd van banden met de Tamil tijgers. Eiser is hierdoor gearresteerd en gedetineerd door militairen. Nadat eiser een flink geldbedrag heeft betaald is hij vrijgelaten, maar stond hij wel geregistreerd als ontsnapte gevangene. Eiser heeft hierna illegaal het land verlaten. Eiser heeft zijn relaas destijds niet onderbouwd met documenten. Door de minister is aan eiser echter het voordeel van de twijfel gegeven en aan hem is daarom bij besluit van 1 november 2017 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend.
4.1.
Eiser heeft op 22 november 2017 voor zijn echtgenote, [naam 1]
een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis aangevraagd. Bij de beoordeling van deze aanvraag is gebleken dat zijn echtgenote staat gesignaleerd in SIS-II (Schengen Informatie Systeem). Deze signalering is ingevoerd door Noorwegen; de reden voor de signalering is dat zijn echtgenote 11 jaar illegaal in Noorwegen heeft verbleven en zich heeft onttrokken aan een bevel om Noorwegen te verlaten. Dit illegale verblijf van zijn echtgenote heeft plaatsgevonden van 19 mei 2005 tot 1 november 2016. Bij het besluit van 26 april 2019 heeft verweerder vervolgens de aan eiser verleende verblijfsvergunning asiel ingetrokken, omdat eiser ten tijde van het indienen van de asielaanvraag onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden. Hieraan heeft de minister ten grondslag gelegd dat eiser heeft erkend dat hij tijdens zijn asielprocedure heeft nagelaten te vermelden dat zijn echtgenote illegaal in Noorwegen verbleef ten tijde van het door hem gestelde asielrelaas. Eiser heeft tijdens het intrekkingsgehoor, niet met stukken onderbouwd, verklaard dat hij in deze periode een
relatie had met een andere vrouw, genaamd [naam 2] . Toen hij het in zijn relaas had over
zijn echtgenote bedoelde hij [naam 2] en niet zijn echtgenote. De minister acht
deze verklaring niet geloofwaardig. Omdat eiser eerder niet naar waarheid heeft verklaard
over de redenen waarom hij zijn land heeft verlaten, acht verweerder het relaas niet langer
geloofwaardig.
Het door eiser ingestelde beroep tegen dit besluit van 26 april 2019 is bij uitspraak van 14 februari 2020 van deze rechtbank en zittingsplaats ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, voor zover relevant, het volgende overwogen:
“Dat eiser onjuiste gegevens heeft verstrekt over zijn echtgenote staat vast. Het feit
dat de aanwezigheid van zijn echtgenote niet als afzonderlijk relevant element door
verweerder is benoemd, neemt niet weg dat zijn echtgenote in eisers verklaringen over deze
relevante elementen een belangrijke rol speelt. Aan eiser is een asielvergunning verleend op
basis van zijn verklaringen. Als verweerder er destijds van op de hoogte was geweest dat
eiser niet naar de waarheid had verklaard, dan had verweerder op basis hiervan de aanvraag
mogen afwijzen. Wat eiser achteraf heeft verklaard over [naam 2] past niet één op één in
zijn oorspronkelijk afgelegde relaas over zijn echtgenote en in wat eiser daarover nadien
heeft verklaard. Verweerder heeft hierbij mogen wijzen op wat eiser heeft verklaard over
wat bekend was in zijn omgeving over zijn relatie met [naam 2] en hoe zij samenleefden.
Vervolgens ligt de bewijslast bij eiser. Eiser heeft geen documenten overgelegd die als
onderbouwing kunnen gelden voor zijn gestelde partnerrelatie met [naam 2] . Dat eiser in
beroep wederom zijn verklaringen aanpast, hoeft verweerder er niet van te weerhouden om
de geconstateerde tegenstrijdigheid in zijn verklaringen tegen te werpen. De rechtbank
concludeert daarom dat verweerder de verklaringen uit het intrekkingsgehoor
ongeloofwaardig heeft mogen achten waardoor eiser niet aan zijn bewijslast heeft voldaan.” [1]
De opvolgende asielaanvraag
5. Op 5 augustus heeft eiser de onderhavige aanvraag ingediend. Ter onderbouwing heeft hij de volgende documenten overgelegd:
 Drie handgeschreven verklaringen en kopieën van de identiteitsbewijzen en geboorteakten van deze personen:
o Verklaring [naam 3] van 18 juni 2020 met bijlagen
o Verklaring [naam 4] van 10 juni 2020 met bijlagen
o Verklaring [naam 2] van 15 juni 2020 met bijlagen
  • Een verklaring van pastoor [naam 5] van 18 maart 2022.
  • Uitdraai van [website] : ‘After Buddhist monks beat Christian, Methodist bishop insists Christians are citizens of the country’ met daarbij een foto, en een bericht ‘Young Christian in Sri Lanka Assaulted by Radical Monks’ van datum 16 augustus 2019.
5.1.
Daarnaast heeft eiser verklaard dat hij vernomen heeft dat militairen gevraagd hebben naar zijn verblijfplaats, omdat hij wordt gezocht. Zijn vrouw is door de militairen
meegenomen, net als zijn neef die haar onderdak bood. Dit gebeurde in de tweede week
van juni 2020. Eiser heeft verklaard dat hij met de door hem overgelegde documenten en
zijn verklaring zijn asielrelaas, zoals hij dat in zijn eerste asielprocedure naar voren heeft
gebracht, wenst te onderbouwen.
Het bestreden besluit
6. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser heeft met de door hem overgelegde documenten namelijk niet aannemelijk gemaakt dat elke keer dat hij tijdens zijn eerste asielprocedure verklaarde over [naam 1] (zijn echtgenote), hij eigenlijk doelde op zijn vriendin [naam 2] . De documenten zijn namelijk niet afkomstig uit een objectieve bron en nemen de eerder geconstateerde tegenstrijdigheden niet weg. De uitdraaien van verschillende nieuwssites hebben volgens de minister geen toegevoegde waarde met betrekking tot de persoonlijke verklaringen van eiser en de aanvullende verklaring dat eiser gezocht zou worden door militairen wordt niet gevolgd omdat eiser dit slechts heeft van horen zeggen.
De omvang van het geschil.
7. De rechtbank stelt vast dat in beroep niet is bestreden dat eiser met de uitdraaien van verschillende nieuwssites niet alsnog zijn asielrelaas aannemelijk heeft gemaakt. Verder is onbetwist dat er geen geloof wordt gehecht aan de aanvullende verklaringen van eiser over dat hij gezocht zou zijn door militairen in juni 2020. Tussen partijen is enkel in geschil of eiser met de door hem overgelegde verklaringen zijn asielrelaas alsnog aannemelijk heeft gemaakt. Dit zal de rechtbank beoordelen aan de hand van de door eiser naar voren gebrachte beroepsgronden.
Wat vindt de rechtbank?
8. Eiser betoogt dat de minister zijn herhaalde aanvraag ten onrechte heeft beoordeeld als kennelijk ongegrond. De minister heeft onvoldoende gemotiveerd waarom de door eiser overgelegde nieuwe stukken niet objectief zijn. Het enkele feit dat de documenten op verzoek van eiser zijn opgesteld is hiervoor onvoldoende, omdat op eiser een inspanningsverplichting rust om zijn verklaringen te onderbouwen met documenten. Hierbij is het, volgens eiser, van belang dat de personen die de brieven hebben geschreven er geen enkel belang bij hebben om niet naar waarheid verklaren. Bovendien worden de door eiser overgelegde verklaringen geobjectiveerd door de verklaring van de pastoor van 18 maart 2022. De minister heeft miskend dat het voor de beoordeling van het asielrelaas van eiser niet relevant is of de desbetreffende vrouw in het asielrelaas van eiser zijn echtgenote is of zijn minnares. In beide gevallen zou aan hem een asielvergunning zijn verleend. Om deze reden had de minister eiser het voordeel van de twijfel moeten geven. De minister heeft tot slot onvoldoende waarde toegekend aan het letsel van eiser en de omstandigheid dat het asielrelaas past binnen hetgeen wat reeds bekend is over de situatie van christenen in Sir Lanka.
8.1.
De rechtbank stelt voorop dat deze rechtbank en zittingsplaats in haar uitspraak van 14 februari 2020 heeft geoordeeld dat als de minister had geweten dat eiser niet de waarheid vertelde tijdens zijn eerste asielprocedure, hij de asielaanvraag had mogen afwijzen. De rechtbank heeft het destijds dus wél van belang geacht of de vrouw in het asielrelaas van eiser zijn echtgenote of [naam 2] (zijn vriendin) is. Dit oordeel staat in rechte vast. De vraag is dus of eiser met de door hem overgelegde documenten zijn asielrelaas alsnog aannemelijk heeft gemaakt en in het bijzonder of hij aannemelijk heeft gemaakt dat hij destijds zijn vriendin [naam 2] bedoelde terwijl hij over zijn echtgenote sprak. De minister stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat hij daar niet in is geslaagd. De minister stelt terecht dat de door eiser overgelegde nieuwe verklaringen, waarin de opstellers van de verklaringen stellen dat eiser en [naam 2] ten tijde van het asielrelaas samenwoonden, niet afkomstig zijn van objectieve derden. Dit betreffen immers [naam 2] zelf en haar dochter en schoonzoon. Bovendien worden de verklaringen niet onderbouwd door ander objectief bewijs. In dit verband verwijst eiser naar de verklaring van de pastoor van 18 maart 2022, maar de minister merkt terecht op dat deze verklaring ziet op een andere periode dan de periode waar het asielrelaas van eiser betrekking op heeft. Dat hieruit blijkt dat eiser en [naam 2] op enig moment omgang met elkaar hadden maakt dit niet anders. Dit zegt immers niets over de manier van samenleven ten tijde van het asielrelaas. Daardoor zijn de tegenstrijdigheden, zoals eerder geconstateerd door de minister, namelijk de manier van samenleven en wat bekend was in de omgeving van eiser omtrent de relatie met [naam 2] , niet weggenomen. Dat betekent ook dat de minister eiser niet het voordeel van de twijfel hoefde te geven. Hierbij heeft de minister terecht gewezen op het feit dat niet aan de voorwaarden uit artikel 31, zesde lid 6, van de Vw 2000 is voldaan, omdat het relaas tegenstrijdigheden kent. Dat eiser letsel had toen hij in Nederland aankwam maakt dit niet anders. De minister stelt zich op het standpunt dat omdat het asielrelaas ongeloofwaardig is, de herkomst hiervan onduidelijk is.
8.2.
De rechtbank komt dan tot de slotsom dat de minister de asielaanvraag terecht heeft afgewezen als kennelijk ongegrond.
Heeft de minister aan eiser een inreisverbod mogen opleggen?
9. De rechtbank stelt tot slot vast dat het inreisverbod inmiddels geen onderwerp van geschil meer is. De minister heeft op zitting toegelicht dat het eerder opgelegde inreisverbod is opgeheven omdat aan eiser bij besluit van 6 maart 2024 een verblijfsvergunning regulier op medische gronden is verleend.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en dat het bestreden besluit in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E. Brokke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaaknummer NL19.11724 (niet gepubliceerd), r.o. 5.5.