ECLI:NL:RBDHA:2024:11808

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 maart 2024
Publicatiedatum
29 juli 2024
Zaaknummer
C/09/661286 FT RK 24-113
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afkondiging van een afkoelingsperiode in het kader van de WHOA voor een onderneming met financiële problemen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 maart 2024 een beschikking gegeven in het kader van een verzoek tot afkondiging van een afkoelingsperiode op basis van artikel 376 van de Faillissementswet (Fw). De verzoeker, een ondernemer die sinds 2016 actief is in de verkoop van parfumerie, heeft financiële problemen ondervonden, vooral door tegenvallende resultaten tijdens de coronajaren. Ondanks een verbetering van de omzet en het resultaat sinds 2022, heeft de ondernemer een aanzienlijke schuldenlast van € 361.075,49, waaronder een huurachterstand van veertien maanden aan zijn verhuurder. De ondernemer heeft verzocht om een afkoelingsperiode van vier maanden om een WHOA-akkoord te kunnen bereiken met zijn schuldeisers.

De rechtbank heeft de procedure behandeld op 29 februari 2024, waarbij de verzoeker en zijn advocaat aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ondernemer in de WHOA-toestand verkeert en dat een afkoelingsperiode noodzakelijk is om de onderneming voort te zetten en een akkoord te bereiken. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de afkoelingsperiode voor een kortere duur van drie maanden zal worden afgekondigd, in plaats van de gevraagde vier maanden, gezien de krappe liquiditeitsprognose van de ondernemer. De rechtbank heeft ook voorwaarden gesteld voor een eventuele verlenging van de afkoelingsperiode, waaronder het overleggen van een verklaring van een extern accountant en een nieuwe liquiditeitsbegroting.

De beslissing van de rechtbank is openbaar uitgesproken en houdt in dat de bevoegdheid van schuldeisers tot verhaal op de goederen van de ondernemer gedurende de afkoelingsperiode niet kan worden uitgeoefend zonder toestemming van de rechtbank. De rechtbank heeft verder alle andere verzoeken afgewezen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK DEN HAAG

Team Insolventie – meervoudige kamer
verzoek afkondigen afkoelingsperiode ex artikel 376 Fw
rekestnummer : C/09/661286 FT RK 24-113
uitspraakdatum : 14 maart 2024
beschikking op het ingekomen verzoek, met bijlagen, van
[naam] ,
handelend onder de naam
[handelsnaam],
wonende en kantoorhoudende te [plaats] (gemeente [gemeente] ),
hierna te noemen: ‘ [naam] ’,
advocaat: mr. D.A. Siddiqui te Rotterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de startverklaring van 9 februari 2024;
- het verzoekschrift van 12 februari 2024, met producties, van [naam] strekkende tot het afkondigen van een afkoelingsperiode voor de duur van vier maanden;
- de zienswijze van 26 februari 2024 van [bedrijfsnaam] V S.à.r.l (hierna: [bedrijfsnaam] );
- de mondelinge behandeling van 29 februari 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt die in het griffiedossier zijn gevoegd;
- de nader toegezonden producties van [naam] van 6 en 7 maart 2024.
1.2.
Het verzoek tot het afkondigen van een afkoelingsperiode is op 29 februari 2024 door middel van een videoverbinding in raadkamer behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- de heer [naam] , verzoeker;
- mr. S. van Zijll, namens de advocaat van [naam] ;
- mr. W. Karim, kantoorgenoot van de advocaat.
1.3.
De rechtbank heeft ter zitting de uitspraak bepaald op 14 maart 2024 met aankondiging dat indien mogelijk de uitspraak bij vervroeging zal worden gedaan.

2.Het verzoek en de stellingen van [naam]

2.1.
verzoekt de rechtbank om een afkoelingsperiode van vier maanden af te kondigen. Ter onderbouwing van het verzoek wordt onder meer het volgende aangevoerd.
2.2.
[naam] drijft sinds 2016 een eenmanszaak, waarbij hij actief is in de verkoop van parfumerie aan consumenten. [naam] is als franchisenemer onderdeel van een franchiseketen. De onderneming heeft financiële problemen vanwege tegenvallende resultaten in met de name de coronajaren. De omzet en het resultaat is sinds 2022 verbeterd.
2.3.
De schuldenlast van [naam] bedraagt € 361.075,49. Hieronder valt de schuld aan verhuurder [bedrijfsnaam] ter hoogte van € 88.715,08. Deze schuld omvat een huurachterstand van veertien maanden. Naast dit bedrag vordert [bedrijfsnaam] € 4.200,- aan contractuele boetes en € 15.000,- aan buitengerechtelijke incassokosten. De totale schuld aan [bedrijfsnaam] komt daarmee op € 107.915,08. Volgens [naam] heeft [bedrijfsnaam] aangezegd om een gerechtelijke procedure te beginnen om haar vordering te incasseren.
2.4.
[naam] stelt dat hij niet de liquide middelen heeft om al zijn schulden te betalen, maar dat hij wel in staat is om zijn lopende verplichtingen te betalen. Deze stelling heeft hij onderbouwd met financiële stukken, waaronder een liquiditeitsprognose voor het jaar 2024. Hij verkeert daarmee in de WHOA-toestand. [naam] wenst zijn financiële positie te verbeteren door een WHOA-akkoord te bereiken met zijn schuldeisers, waarbij hij een gedeelte van de vorderingen zal voldoen. [naam] is voornemens zijn bedrijfskosten te verlagen door zijn personeelsbestand te verminderen. Hij zegt toe dat het WHOA-akkoord binnen twee maanden wordt aangeboden.
2.5.
[naam] stelt dat de afkoelingsperiode noodzakelijk is om een WHOA-akkoord te bereiken en om zijn onderneming gedurende de voorbereiding van het WHOA-akkoord te kunnen blijven voortzetten. Als [bedrijfsnaam] rechtsmaatregelen neemt dan zal dat tot liquiditeitsproblemen leiden, waardoor de voortzetting van de onderneming wordt belemmerd. Door afkondiging van een afkoelingsperiode worden de belangen van de gezamenlijke schuldeisers gediend, terwijl het belang van [bedrijfsnaam] niet wezenlijk wordt geschaad. De schuld van [bedrijfsnaam] gaat namelijk niet (volledig) teniet, maar zal slechts tijdelijk niet geïncasseerd kunnen worden. De overige schuldeisers zijn ook gebaat bij een afkoelingsperiode, omdat zij met een mogelijk akkoord beter af zijn dan in geval van een faillissement.

3.De zienswijze van [bedrijfsnaam]

3.1.
heeft aangegeven dat, als de rechtbank een afkoelingsperiode noodzakelijk acht, een afkoelingsperiode van twee maanden voldoende moet zijn om een akkoord aan te bieden. Daarbij gaat [bedrijfsnaam] ervan uit dat [naam] de lopende (huur)verplichtingen zal voldoen.

4.De beoordeling

Rechtsmacht, bevoegdheid en procedure

4.1.
Het onderhavige verzoek is een verzoek op basis van de tweede afdeling van titel IV van de Faillissementswet (Homologatie van een onderhands akkoord, artikel 369 e.v. Fw). Het verzoek van [naam] ziet op het afkondigen van een – eerste – afkoelingsperiode (artikel 376 Fw).
4.2.
[naam] is woonachtig in [plaats] en hij oefent daar zijn bedrijf uit. Daarmee is de rechtsmacht en bevoegdheid van de rechtbank Den Haag om het verzoek te behandelen gegeven. Deze rechtbank is bevoegd om van alle verdere verzoeken in de procedure kennis te nemen.
4.3.
Volgens de gedeponeerde startverklaringen en het ingediende verzoekschrift kiest [naam] voor een besloten akkoordprocedure. Nu hij de keuze heeft gemaakt voor een besloten akkoordprocedure is het verzoek in raadkamer behandeld.
4.4.
De besloten akkoordprocedure en de bevoegdheid van de rechtbank liggen hiermee voor de verdere akkoordprocedure vast.
De afkondiging van de afkoelingsperiode
4.5.
[naam] heeft op 9 februari 2024 een startverklaring als bedoeld in artikel 370 lid 3 Fw gedeponeerd. [naam] heeft toegezegd dat hij binnen een termijn van twee maanden een akkoord als bedoeld in artikel 370 lid 1 Fw zal aanbieden. [naam] kan dan ook worden ontvangen in zijn verzoek om afkondiging van een afkoelingsperiode.
4.6.
Uit artikel 376 lid 4 Fw volgt dat een verzoek tot het afkondigen van een afkoelings-periode zal worden toegewezen indien summierlijk blijkt dat (i) een afkoelingsperiode noodzakelijk is om de door schuldenaar gedreven onderneming tijdens de voorbereiding van een akkoord te kunnen blijven voortzetten, en dat (ii) redelijkerwijs valt aan te nemen dat de belangen van de gezamenlijke schuldeisers hierbij gediend zijn en (iii) dat de in artikel 376 lid 2 Fw bedoelde derden, beslagleggers en schuldeiser die het faillissement heeft ingediend, niet wezenlijk in hun belangen worden geschaad.
4.7.
Naar het oordeel van de rechtbank is summierlijk gebleken dat aan bovengenoemde vereisten is voldaan. Om een akkoord mogelijk te maken is het noodzakelijk dat de onderneming wordt voortgezet. Er bestaat een kans dat dit wordt doorkruist door verhaalsacties van één of meer schuldeisers. De noodzaak van de afkoelingsperiode is daarmee summierlijk gebleken. Ter onderbouwing van het verzoek heeft [naam] de financiële cijfers over 2022 tot en met februari 2024 overgelegd. Daarnaast heeft hij een liquiditeitsprognose voor 2024 opgesteld. De prognoses zijn mede gebaseerd op de kasstaten van 2023. Op grond van de financiële stukken acht de rechtbank het voldoende aannemelijk dat [naam] momenteel in de WHOA-toestand verkeert en dat hij gedurende de af te kondigen afkoelingsperiode aan zijn lopende verplichtingen kan voldoen. Daarnaast heeft [naam] vooralsnog voldoende aannemelijk gemaakt dat de schuldeisers ingeval van een akkoord meer zullen ontvangen dan in een faillissement. Op grond van het voorgaande valt aan te nemen dat de belangen van de gezamenlijke schuldeisers met een afkoelingsperiode gediend zijn. Niet is gebleken dat door afkondiging van een afkoelingsperiode belangen van schuldeisers wezenlijk worden geschaad.
4.8.
Hoewel het er op basis van de overgelegde liquiditeitsprognose naar uitziet dat [naam] in staat is de komende periode aan de lopende verplichtingen te kunnen voldoen, laat die prognose ook zien dat dit krap is. Dit maakt dat de rechtbank een afkoelingsperiode zal afkondigen voor een kortere duur dan verzocht, namelijk voor drie maanden. [naam] zal in het kader van een eventueel verzoek tot verlenging van de afkoelingsperiode (ook) moeten overleggen:
- een verklaring van een extern accountant of boekhouder omtrent de realiteitswaarde van de overlegde liquiditeitsprognose, met daarbij een rapportage waaruit blijkt of over de initiële afkoelingsperiode van drie maanden de in die liquiditeitsbegroting opgenomen inkomsten daadwerkelijk zijn gerealiseerd, de daarin opgenomen kosten correct zijn en of er ook nog eventuele andere kosten zijn geweest, alsmede of al deze kosten daadwerkelijk zijn betaald;
- een nieuwe liquiditeitsbegroting voor de periode waarvoor verlenging van de afkoelingsperiode wordt gevraagd.

5.De beslissing

De rechtbank:
- kondigt een afkoelingsperiode als bedoeld in artikel 376 Fw af voor een periode van drie maanden, ingaande op 14 maart 2024, die inhoudt:
 dat elke bevoegdheid van schuldeisers tot verhaal op goederen die tot het vermogen van [naam] behoren of tot opeising van goederen die zich in de macht van [naam] bevinden, gedurende een periode van drie maanden niet kan worden uitgeoefend dan met machtiging van de rechtbank, mits die derden geïnformeerd zijn over de afkondiging van de afkoelingsperiode of op de hoogte zijn van het feit dat een akkoord wordt voorbereid.
- wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beslissing is gegeven door mr. R. Cats, voorzitter, mr. A.E. de Vos en mr. A.J. Wolfs, rechters, en is in aanwezigheid van mr. M.J.P. Vink, griffier, in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2024.