ECLI:NL:RBDHA:2024:11809

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 mei 2024
Publicatiedatum
29 juli 2024
Zaaknummer
NL24.2133
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 18 januari 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser, van Syrische nationaliteit, heeft op 29 september 2023 asiel aangevraagd in Nederland, maar uit Eurodac blijkt dat hij op 8 september 2023 al een asielverzoek in Duitsland heeft ingediend. De rechtbank heeft op 3 april 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.

De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest. De rechtbank wijst erop dat eiser niet heeft aangetoond dat er bijzondere, individuele omstandigheden zijn die maken dat de overdracht aan Duitsland van onevenredige hardheid getuigt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.2133

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. M.R.F. Berte),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. K. Kanters).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 18 januari 2024 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 3 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser heeft op 29 september 2023 in Nederland asiel aangevraagd. Eiser heeft bij zijn aanvraag gesteld dat hij van Syrische nationaliteit is en is geboren op [geboortedatum] 2000.
3. Verweerder heeft deze aanvraag in het bestreden besluit van 18 januari 2024 op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) niet in behandeling genomen omdat Duitsland op grond van de Dublinverordening (Verordening (EU) nr. 604/2013) verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Uit Eurodac is namelijk gebleken dat eiser op 8 september 2023 in Duitsland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Verweerder heeft op 2 november 2023 de Duitse autoriteiten verzocht om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening. De Duitse autoriteiten hebben op 7 november 2023 ingestemd met de terugname van eiser. Gelet hierop staat sinds die datum de verantwoordelijkheid van Duitsland vast.
4. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit, kort samengevat, op het standpunt dat vaststaat dat eiser een asielverzoek heeft ingediend in Duitsland. Uit artikel 24, derde lid, van de Dublinverordening volgt dat het referentienummer het mogelijk maakt dat gegevens ondubbelzinnig aan een persoon en aan de lidstaat die de gegevens toezendt kunnen worden gekoppeld. Voorts kan uit dat nummer worden opgemaakt of het gaat om een asielzoeker. Volgen het vierde lid van dit artikel begint het referentienummer met de kenletter(s) waarmee de lidstaat die de gegevens heeft toegezonden wordt aangeduid. Na de kenletter(s) volg de identificatie van de personencategorie. Gegevens van asielzoekers worden aangeduid met ‘1’. Niet in geschil is dat eiser zijn vingerafdrukken in Duitsland heeft afgegeven. Nu uit de resultaten van het Eurodac-onderzoek blijkt dat eiser in Duitsland geregistreerd is met referentienummer DE1230908NUR01109, kan worden geconcludeerd dat eiser in Duitsland een asielverzoek heeft ingediend.
5. Vervolgens stelt verweerder dat ten aanzien van Duitsland kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en wijst daarbij onder meer op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 26 maart 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:913). Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest. Indien Duitsland zich niet houdt aan de Opvangrichtlijn, de Kwalificatierichtlijn en de Procedurerichtlijn kan eiser hierover klagen bij de Duitse autoriteiten. Ook de verklaringen van eiser over wat hij heeft meegemaakt in Duitsland en over de situatie aldaar, leiden volgens verweerder niet tot de conclusie dat er sprake is van structurele tekortkomingen van de asielprocedure in Duitsland. Bovendien kan eiser zich bij voorkomende problemen in Duitsland wenden tot de daartoe aangewezen (hogere) autoriteiten of de daarvoor aangewezen instanties. Er is niet gebleken dat de autoriteiten van Duitsland eiser niet zouden kunnen of willen helpen. Met de stelling dat hij een broer in Nederland heeft wonen, heeft eiser volgens verweerder niet aangetoond dat sprake is van een bijzondere individuele omstandigheid op grond waarvan verweerder een verzoek om internationale bescherming onverplicht inhoudelijk in behandeling kan nemen op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
7. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Herhaald en ingelast
8. De rechtbank overweegt allereerst dat eisers stelling in beroep dat al hetgeen hij in de zienswijze naar voren heeft gebracht als herhaald en ingelast moet worden beschouwd, onvoldoende is om te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waarop de rechtbank dient in te gaan. Voor zover eiser in beroep niet concreet heeft aangegeven waarom de reactie van verweerder op de zienswijze volgens hem niet juist of niet toereikend is, zal de rechtbank zich uitsluitend richten op wat eiser in beroep heeft aangevoerd.
9. Op hetgeen eiser voor het overige heeft aangevoerd zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.

Toepassing van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening

10. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder toepassing had moeten geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. In het bestreden besluit zijn de omstandigheden betrokken dat eiser een broer in Nederland heeft, dat hij een jongvolwassene is en dat zijn gezin vanwege de burgeroorlog in Syrië ontheemd is geraakt. Eiser betoogt echter dat al deze omstandigheden tezamen gezien dienen te worden en dus niet iedere omstandigheid los dient te worden getoetst. Daarbij merkt eiser op dat het als meerderjarige verkrijgen van een verblijfsvergunning op reguliere gronden bij een meerderjarige broer heel lastig is. Ervan uitgaande dat de Dublinverordening erop is gericht om familieleden zo veel mogelijk bij elkaar te houden, meent eiser dat dit een reden is om zijn asielaanvraag in Nederland inhoudelijk te behandelen in plaats van eiser wederom te scheiden van zijn broer en hem over te dragen aan Duitsland.
11. Verweerder kan in individuele gevallen gebruik maken van de bevoegdheid van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, indien betrokkene op basis van bijzondere, individuele omstandigheden aannemelijk maakt dat overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat in dit geval van een onevenredige hardheid getuigt. Volgens paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) maakt verweerder terughoudend gebruik van deze bevoegdheid. Verweerder maakt in ieder geval gebruik van deze bevoegdheid indien er concrete aanwijzingen zijn dat de lidstaat verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming zijn internationale verplichtingen niet nakomt of wanneer sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat overdracht getuigt van onevenredige hardheid. De rechtbank toetst terughoudend of verweerder gebruik had moeten maken van deze bevoegdheid.
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de door eiser aangevoerde omstandigheden geen aanleiding heeft moeten zien om eisers asielverzoek aan zich te trekken op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Daarbij heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser de gestelde familieband niet nader heeft onderbouwd en in zijn gehoor heeft aangegeven dat hij niet bij zijn broer in Nederland wil verblijven. In het feit dat eiser jongvolwassene is, heeft verweerder evenmin aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan de discretionaire bevoegdheid van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Er is geen sprake van een belangenafweging zoals bij minderjarigen ingevolge artikel 6 van de Dublinverordening het geval is. Ten aanzien van de omstandigheid dat eiser ontheemd is, heeft verweerder kunnen stellen dat dit geen reden is om eisers asielaanvraag aan zich te trekken. In algemene zin is deze situatie immers aan de orde voor veel vreemdelingen die een verzoek om internationale bescherming indienen. Anders dan eiser stelt, kunnen deze omstandigheden in samenhang bezien ook niet tot het oordeel leiden dat zijn overdracht aan Duitsland van onevenredige hardheid zou getuigen en verweerder eisers asielverzoek inhoudelijk in behandeling had moeten nemen op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

13. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling kunnen nemen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T.C. Wijsman, rechter, in aanwezigheid van
mr.E.C.M. Boerboom, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.