In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 18 januari 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser, van Syrische nationaliteit, heeft op 29 september 2023 asiel aangevraagd in Nederland, maar uit Eurodac blijkt dat hij op 8 september 2023 al een asielverzoek in Duitsland heeft ingediend. De rechtbank heeft op 3 april 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.
De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest. De rechtbank wijst erop dat eiser niet heeft aangetoond dat er bijzondere, individuele omstandigheden zijn die maken dat de overdracht aan Duitsland van onevenredige hardheid getuigt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.