ECLI:NL:RBDHA:2024:11811

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juni 2024
Publicatiedatum
29 juli 2024
Zaaknummer
23/6723
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring bezwaar tegen beslissing Dienst Toeslagen

Op 24 juni 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser en de minister van Financiën, waarbij het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar tegen een beslissing van de Dienst Toeslagen werd behandeld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 30 januari 2023, waarin onder andere werd geweigerd om een private schuld van eiser bij [naam 3] te betalen. In het bestreden besluit van 18 september 2023 verklaarde de minister het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk, omdat de gronden niet tijdig waren ingediend. Tijdens de zitting op 24 juni 2024 werd echter duidelijk dat de brief van de minister van 26 juni 2023 geen waarschuwing bevatte dat het niet tijdig indienen van de gronden zou leiden tot niet-ontvankelijkheid. De rechtbank oordeelde dat dit in strijd was met het zorgvuldigheidsbeginsel, wat leidde tot de conclusie dat de niet-ontvankelijkverklaring onterecht was. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de minister op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.796,52, inclusief een vergoeding voor het griffierecht van € 50. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter D. Biever, in aanwezigheid van griffier H.J. Habetian.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/6723

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

24 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. L.L. Ross),
en

de minister van Financiën, verweerder

(gemachtigden: mr. [naam 1] en mr. [naam 2]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar tegen de beslissing van 30 januari 2023 waarbij
onder meer is geweigerd om de private schuld van eiser bij [naam 3] te betalen.
1.1.
In het primaire besluit van 30 januari 2023 heeft de Dienst Toeslagen [1] geweigerd om onder meer de private schuld van eiser bij [naam 3] te betalen. In het bestreden besluit van 18 september 2023 is het bezwaar van eiser door verweerder
niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep van eiser op 24 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van verweerder.
1.3.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak
een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.796,52;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50 aan eiser te vergoeden.

Beoordeling

2. Eiser heeft op 9 maart 2023 op nader aan te voeren gronden bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Bij brief van 26 juni 2023 heeft verweerder eiser in de gelegenheid gesteld om de gronden aan te vullen vóór 24 juli 2023. Eiser heeft hier niet op gereageerd. Verweerder heeft het bezwaar vervolgens niet-ontvankelijk verklaard, omdat de gronden van het bezwaar niet binnen de door verweerder gestelde termijn zijn ingediend.
3. In geschil is of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
4. Niet in geschil is dat in de brief van verweerder van 26 juni 2023 niet is opgenomen dat het bezwaar niet-ontvankelijk kan worden verklaard als het verzuim niet tijdig wordt hersteld. Zoals aan verweerder ter zitting voorgehouden, is er vaste jurisprudentie [2] waarin is geoordeeld dat het zorgvuldigheidsbeginsel vereist dat een dergelijke waarschuwing wel is opgenomen in een brief waarin een belanghebbende in de gelegenheid wordt gesteld een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht te herstellen. Nu verweerder eiser er niet op heeft gewezen dat overschrijding van de termijn die was gesteld om de gronden van het bezwaar in te dienen, ertoe kan leiden dat het bezwaar niet-ontvankelijk wordt verklaard, is het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Dat eiser zich heeft laten bijstaan door een advocaat, is naar het oordeel van de rechtbank geen omstandigheid op grond waarvan de niet-ontvankelijkverklaring in dit geval in stand kan blijven.
5. Gelet daarop is het beroep gegrond verklaard en is, nu een inhoudelijke behandeling van het bezwaar nog niet heeft plaatsgevonden en ter zitting is gebleken dat er onduidelijkheid bestaat over de omvang van het dossier, de zaak teruggewezen naar verweerder om opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiser met inachtneming van deze uitspraak.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten heeft de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.750 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1). Eiser heeft ook verzocht om een vergoeding van zijn reiskosten van € 46,52. Dit bedrag komt de rechtbank niet onaannemelijk of onredelijk voor. De rechtbank heeft dan ook aanleiding gezien om de reiskosten van eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2024 door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J. Habetian, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de Belastingdienst/Toeslagen.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van