Op 21 juni 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaken met de zaaknummers NL24.22578, NL24.22580 en NL24.22887. De verzoekers, bestaande uit meerdere minderjarigen en hun ouders, hebben een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening in het kader van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had eerder besloten om deze aanvragen niet in behandeling te nemen, met als argument dat België verantwoordelijk is voor de behandeling van deze aanvragen.
De verzoekers hebben tegen deze besluiten beroep ingesteld en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen. De zitting vond plaats op 18 juni 2024, waarbij de verzoekers werden vertegenwoordigd door hun gemachtigde, mr. V. Senczuk, en de staatssecretaris door mr. M.K. Ruijzendaal. Tijdens de zitting is ook een andere zaak behandeld, namelijk die met de nummers NL24.22577, NL24.22579 en NL24.22885.
De voorzieningenrechter heeft in zijn uitspraak van 21 juni 2024 geoordeeld dat een voorlopige voorziening niet meer nodig is, aangezien er al uitspraak is gedaan op de beroepen in de andere zaken. Daarom zijn de verzoeken om voorlopige voorziening afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.