ECLI:NL:RBDHA:2024:11884

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juni 2024
Publicatiedatum
31 juli 2024
Zaaknummer
NL23.6475
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing mvv-aanvraag voor verblijf als familie- of gezinslid met belangenafweging tussen eiseres en de Nederlandse staat

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 13 juni 2024, met zaaknummer NL23.6475, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar mvv-aanvraag beoordeeld. Eiseres, geboren in 1962 en staatloos, woont in Syrië en heeft drie zoons in Duitsland en drie dochters in Nederland. Haar aanvraag voor verblijf als familie- of gezinslid bij haar dochter, die in Nederland verblijfsvergunning asiel heeft, werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris een 'fair balance' heeft gevonden tussen de belangen van eiseres en de Nederlandse staat, waarbij het economisch belang van de staat zwaar meeweegt. Eiseres heeft aangevoerd dat de belangenafweging ten onrechte in haar nadeel is uitgevallen, maar de rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheden van eiseres en de belangen van de staat. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, maar laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand, waardoor de afwijzing van de mvv-aanvraag wordt gehandhaafd. Eiseres krijgt wel een vergoeding van het griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.6475

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. T.J.J.M. Wijngaard),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. R.S. Hogendoorn-Mathijssen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar mvv [1] -aanvraag voor het doel “Verblijf als familie- of gezinslid bij mevrouw [naam] ”.
1.1
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 16 april 2021 afgewezen. Met
het bestreden besluit van 27 februari 2023 naar aanleiding van het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. Ook heeft eiseres een verzoek om een voorlopige voorziening [2] gedaan.
1.2
Verweerder heeft op 26 maart 2024 een verweerschrift ingediend.
1.3
Deze rechtbank heeft het beroep op 28 maart 2024 op zitting behandeld, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Verder waren aanwezig [naam] (referente) en [tolk 1] als tolk. Het onderzoek is ter zitting geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen om over en weer te reageren op het in het verweerschrift ingenomen nieuwe standpunt van verweerder.
1.4
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening op 4 april 2024 afgewezen.
1.5
Eiseres heeft op 24 april 2024 een reactie ingediend en verweerder heeft op 16 mei 2024 hierop gereageerd.
1.6
Op 21 mei 2024 heeft de rechtbank het beroep opnieuw op zitting behandeld. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Verder waren aanwezig [naam] (referente) en [tolk 2] als tolk.

Beoordeling door de rechtbank

De besluitvorming
2. Eiseres is geboren op [datum] 1962 en is staatloos. Zij woont in Syrië en stelt van Palestijnse afkomst te zijn. Drie zoons van eiseres wonen in Duitsland en drie dochters in Nederland. Referente is een van haar dochters. Zij is op 4 december 2020 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel. Op 19 januari 2021 heeft eiseres deze aanvraag ingediend. Bij haar aanvraag heeft eiseres toegelicht dat zij fysieke en psychische klachten heeft en dat referente tot aan haar vertrek uit Syrië altijd bij haar heeft gewoond en voor haar heeft gezorgd.
2.1
Verweerder heeft de aanvraag in het besluit van 16 april 2021 afgewezen omdat er tussen eiseres en referente geen beschermenswaardig familieleven op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) bestaat. Volgens verweerder bestaat er namelijk tussen eiseres en referente geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. In de bezwaarfase heeft eiseres medische informatie en stukken ter onderbouwing van haar relatie met referente overgelegd. Op 15 februari 2022 en 23 januari 2023 is referente door verweerder gehoord.
2.2
In het bestreden besluit heeft verweerder zich opnieuw op het standpunt gesteld dat er tussen eiseres en referente geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Ook de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM heeft verweerder in het nadeel van eiseres laten uitvallen. Daarbij heeft verweerder met name het gebrek aan familieleven en de economische belangen van de staat in haar nadeel laten meewegen.
2.3
In het verweerschrift heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat er, in tegenstelling tot wat in het bestreden besluit is aangenomen, wel sprake is van familie- en gezinsleven in het kader van artikel 8 van het EVRM. Volgens verweerder bestaat er tussen eiseres en referente wel een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Verweerder stelt zich in dat verweerschrift echter ook op het standpunt dat de belangenafweging opnieuw in het nadeel van eiseres uitvalt.
2.4
Na de eerste zitting heeft eiseres een nadere onderbouwing gegeven van haar stelling dat de belangenafweging ten onrechte in haar nadeel is uitgevallen. Referente heeft toegelicht dat zij moeder is geworden en daarom is vrijgesteld van haar sollicitatieplicht. Ook heeft zij nadere stukken overgelegd. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder een nadere motivering gegeven voor de verrichte belangenafweging. De bescherming van het Nederlandse economisch welzijn weegt volgens verweerder het zwaarst in het nadeel van eiseres mee. Daarbij wijst verweerder op het arrest B.F. van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 4 juli 2023 [3] . Ook het voeren van een restrictief toelatingsbeleid, het feit dat eiseres nooit verblijfsrecht in Nederland heeft gehad en de banden met Nederland en Syrië wegen in haar nadeel. Die belangen wegen zwaarder dan het bestaan van familieleven tussen eiseres en referente en het bestaan van een objectieve belemmering om het familieleven in Syrië uit te oefenen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3. Het beroep van eiseres is gegrond. Zoals verweerder op de eerste zitting heeft erkend is het beroep gegrond omdat verweerder in het verweerschrift van 26 maart 2024 is teruggekomen op zijn standpunt dat er tussen eiseres en referente geen sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank is echter van oordeel dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres namelijk hoe dan ook mogen afwijzen. De rechtbank zal hierna toelichten hoe zij tot haar oordeel is gekomen.
Heeft verweerder de belangenafweging in het nadeel van eiseres mogen laten uitvallen?
4. Eiseres voert aan dat verweerder de belangenafweging ten onrechte in haar nadeel heeft laten uitvallen. Verweerder heeft te veel gewicht gehecht aan het economisch belang van de staat en te weinig aan de schrijnende omstandigheden waar eiseres in verkeert. De kwetsbaarheid van eiseres is vergelijkbaar met die waar de vreemdelingen in de zaak met nummer 57303/18 uit het arrest B.F. in verkeerden. Daarnaast heeft zij voldoende onderbouwd dat referente inspanningen heeft verricht om inkomsten te vergaren. Referente had eerst haar baan opgezegd en hoefde niet meer te solliciteren omdat zij een kind heeft gekregen. Referente heeft recent weer inspanningen verricht. Er is met stukken onderbouwd dat zij verschillende sollicitaties heeft gestuurd en bezig is met inburgering.
4.1
De rechtbank is allereerst van oordeel dat verweerder alle relevante omstandigheden in de belangenafweging heeft betrokken. Verweerder heeft in de reactie van 16 mei 2024 en ter zitting toegelicht dat het familieleven zwaar in het voordeel van eiseres meeweegt en dat daarmee ook alle omstandigheden die tot die conclusie hebben geleid zijn meegewogen. De rechtbank volgt verweerder hierin, mede gezien het bestreden besluit en het verweerschrift. De omstandigheden waarin eiseres in Syrië verkeert zijn niet alleen betrokken bij de vaststelling van het familieleven, maar ook in de belangenafweging meegewogen.
4.2
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of verweerder in de belangenafweging een “fair balance” heeft gevonden tussen de belangen van eiseres en de belangen van de Nederlandse staat. Uit de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat de toetsing door de rechtbank enigszins terughoudend moet zijn.
4.2.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder een “fair balance” heeft gevonden tussen de belangen van eiseres en de belangen van de Nederlandse staat. Hij heeft de belangenafweging dus in het nadeel van eiseres mogen laten uitvallen. Verweerder heeft voldoende rekening gehouden met de omstandigheden van eiseres in Syrië en van referente in Nederland. Dit maakt de rechtbank op uit het zwaar in het voordeel meewegen van het bestaan van familieleven en het in het voordeel meewegen van de objectieve belemmering om het familieleven in Syrië uit te oefenen. Verder heeft verweerder in het nadeel van eiseres mogen meewegen dat zij nooit in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning in Nederland en dat daarom met het afwijzen van haar aanvraag geen sprake is van inmenging in het familieleven. Dit geldt ook voor het in het nadeel meewegen van de beperkte banden met Nederland en de sterke banden met Syrië.
4.2.2
Daarnaast heeft verweerder het economisch belang van de Nederlandse staat zwaar in het nadeel van eiseres mogen meewegen. Eiseres heeft niet onderbouwd dat referente vanwege haar medische toestand (deels) niet in staat is om te werken of zich daarop voor te bereiden door bijvoorbeeld inburgeringsactiviteiten, cursussen of vrijwilligerswerk. Met de brief van 1 november 2022 van Leven & Zorg GGZ en de verklaring van de huisarts van 8 april 2024 heeft eiseres dat niet aannemelijk gemaakt. Daarin staat namelijk niets opgenomen over de mogelijkheden van eiseres om genoemde activiteiten te ontwikkelen. Ook uit de brief van de gemeente Amsterdam, waarin staat dat referente is ontheven van de sollicitatieplicht omdat zij de ouder is van een kind jonger dan vijf jaar, blijkt niet dat zij daartoe niet in staat is. Dat zij niet hoeft te solliciteren, betekent immers niet dat eiseres niet kan solliciteren, werken of andere activiteiten met het oog op werk ondernemen. Zoals verweerder heeft aangegeven en onderbouwd in zijn reactie van 16 mei 2024, zijn er voldoende mogelijkheden voor alleenstaande ouders om deel te nemen aan het arbeids- en inburgeringsproces. Omdat onvoldoende is onderbouwd dat referente niet in staat is om te werken, heeft verweerder van haar mogen verlangen dat zij inspanningen verricht om eventueel in de toekomst voldoende inkomsten te genereren. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat onvoldoende is gebleken dat zij aan die inspanningsverplichting heeft voldaan. Daarbij heeft verweerder mogen betrekken dat referente heeft gewerkt als schoonmaakster, maar zij die baan heeft opgezegd. Dat zij dat heeft gedaan omdat zij vond dat ze een te groot deel van haar inkomsten aan het Centraal Orgaan Asielzoekers moest afdragen, heeft verweerder niet als afdoende reden hoeven zien waarom niet aan de inspanningsverplichting is voldaan. Dit werk kon, naast inkomsten, immers ook dienen om een betere positie te verwerven op de arbeidsmarkt in de toekomst. De ter zitting overgelegde sollicitaties verricht op of rond 30 maart 2024 en facturen over inburgeringsexamens hebben voor verweerder ook geen aanleiding hoeven vormen om het economisch belang anders te wegen. Zoals verweerder stelt heeft eiseres daarmee immers nog altijd niet aangetoond dat referente eigen inkomsten genereert of daartoe voldoende inspanningen heeft verricht. De rechtbank is van oordeel dat er in redelijkheid meer van eiseres verwacht mag worden in het kader van de inspanningsverplichting. De ingebrachte stukken hebben alleen betrekking op recente verrichte, incidentele activiteiten.
4.2.3
Verweerder heeft bij de beoordeling van het economisch belang en de weging van de belangen onder meer verwezen naar het arrest B.F en daarin specifiek de zaak met nummer 9078/20. Hoewel de geschetste situaties in het arrest verschillen van de situatie van eiseres, blijkt uit het arrest wel dat verweerder bij de beoordeling van het economisch belang waarde mag toekennen aan (het gebrek aan) inspanningen die een vreemdeling heeft verricht om zijn of haar gezin financieel te kunnen ondersteunen. Verweerder heeft dus mogen verwijzen naar deze zaak, waarin het EHRM geen schending van artikel 8 van het EVRM vaststelde omdat de vreemdeling onvoldoende inspanningen had verricht om haar financiële situatie te verbeteren. De stelling van eiseres dat uit onder meer overweging 121 van het arrest volgt dat verweerder een beperktere beoordelingsruimte heeft omdat zij bijzonder kwetsbaar is, volgt de rechtbank niet. Ook niet voor zover eiseres overweging 124 heeft bedoeld. Deze overwegingen zien immers op de beoordeling van de belangen van het (minderjarig) kind. Daarvan is hier geen sprake en daarom gaat het beroep dat eiseres op die overweging doet niet op.
4.3
De beroepsgrond van eiseres slaagt dus niet.
Conclusie en gevolgen
5. Het beroep is gegrond omdat verweerder zich in het bestreden besluit ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er tussen eiseres en referente geen beschermenswaardig familieleven bestaat. De rechtsgevolgen van het bestreden besluit laat de rechtbank echter met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht in stand, omdat verweerder de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eiseres heeft mogen laten uitvallen. Verweerder heeft daarom de mvv-aanvraag voor het doel “Verblijf als familie- of gezinslid bij mevrouw [naam] ” mogen afwijzen.
6 De rechtbank bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht moet vergoeden.
7. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiseres wel een vergoeding van haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van €184,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750 aan proceskosten van eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.V.A. Corstens, voorzitter, mr. E.P.W. van de Ven en mr. T.N. van Rijn, leden, in aanwezigheid van mr. J.P. Ankum, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.NL23.6479.
3.B.F. and others v. Switserland, Europees Hof voor de Rechten van de Mens 4 oktober 2023, zaaknummers13258/18, 15500/18, 57303/18 en 9078/20.