ECLI:NL:RBDHA:2024:11948

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juli 2024
Publicatiedatum
31 juli 2024
Zaaknummer
NL24.22853
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheidskwestie onder de Dublinverordening met betrekking tot minderjarigheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de verantwoordelijkheid voor de behandeling van een asielaanvraag. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. A. Kortrijk, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie, vertegenwoordigd door mr. S.J.R.R. Brock, had de aanvraag niet in behandeling genomen, met als argument dat Kroatië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser betwistte deze beslissing en stelde dat hij minderjarig was, wat volgens de Dublinverordening zou kunnen betekenen dat Nederland verantwoordelijk is voor zijn asielaanvraag.

Tijdens de zitting heeft eiser aangegeven dat zijn geboortedatum, zoals opgegeven in Kroatië, niet correct is en dat hij bezig was met het verzamelen van aanvullende informatie. De rechtbank constateerde dat het besluit van de minister niet zorgvuldig tot stand was gekomen, omdat er geen aandacht was besteed aan het overgelegde document dat de minderjarigheid van eiser zou kunnen onderbouwen. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit vernietigd moest worden en dat de minister binnen zes weken een nieuw besluit moest nemen, rekening houdend met de uitspraak.

Daarnaast heeft de rechtbank de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 1.750,00. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.22853
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Kortrijk),
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. S.J.R.R. Brock).

Procesverloop

Bij besluit van 31 mei 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 25 juli 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,00.

Overwegingen

De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
1. In geschil is of Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. In dat verband betoogt eiser dat hij minderjarig is. Op grond van artikel 8, vierde lid, van de Dublinverordening [1] kan dat ertoe leiden dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser.
2. Al tijdens het gehoor heeft eiser aangegeven dat hij minderjarig is en zijn in Kroatië opgegeven geboortedatum niet klopt. Ook heeft hij aangegeven bezig te zijn met aanvullende informatie over zijn geboortedatum. Op 17 april 2024 is een persoonlijk uittreksel overgelegd met vertaling. Het origineel is via Nidos bij verweerder aangeboden.
3. In het besluit van 31 mei 2024 gaat verweerder nergens in op het overgelegde document. Alleen al dit gegeven maakt dat het door verweerder genomen besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Daarmee is artikel 3:2 van de Awb [2] geschonden. Dat het document geen identificerend document zou zijn is de rechtbank niet gebleken. Het document is ook echt bevonden en het voldoet aan de eisen. Beleid en jurisprudentie [3] gaan daarvan uit.
4. Daarmee is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Er is geen reden de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. De rechtbank draagt verweerder daarom op binnen zes weken na deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
5. Omdat het beroep gegrond is, is er aanleiding voor een proceskostenvergoeding. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2024 door mr. A.J. de Danschutter, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Algemene wet bestuursrecht.
3.C1/4.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 en bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2022:3147.