ECLI:NL:RBDHA:2024:1195

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 februari 2024
Publicatiedatum
5 februari 2024
Zaaknummer
NL23.30208
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 2 februari 2024, wordt de ontvankelijkheid van een verzoek om een voorlopige voorziening beoordeeld. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. I. Özkara, had op 21 september 2023 verzocht om uitzetting achterwege te laten totdat er op zijn bezwaar was beslist. De voorzieningenrechter heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet noodzakelijk werd geacht.

De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat het griffierecht te laat is betaald. De griffier had verzoeker per aangetekende brief op 23 september 2023 geïnformeerd dat het griffierecht binnen twee weken betaald moest worden. Echter, de rechtbank ontving het griffierecht pas op 12 januari 2024, wat ver na de gestelde termijn was. Verzoeker heeft geen verklaring gegeven voor de late betaling, wat de ontvankelijkheid van het verzoek verder ondermijnt.

De voorzieningenrechter legt uit dat als het griffierecht niet of niet tijdig is betaald, het verzoek niet-ontvankelijk verklaard moet worden, tenzij er een verontschuldigbare reden is voor de late betaling. Aangezien verzoeker geen reden heeft opgegeven, wordt het verzoek niet-ontvankelijk verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.30208

uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 februari 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , v-nummer: [nummer] , verzoeker

(gemachtigde: mr. I. Özkara),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de ontvankelijkheid van het verzoek van verzoeker van 21 september 2023 om een voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot er op zijn bezwaar is beslist.
1.1.
De voorzieningenrechter nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. [1]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter komt tot het oordeel dat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat het griffierecht te laat is betaald en verzoeker niet heeft toegelicht waarom het griffierecht te laat is betaald. De voorzieningenrechter legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
3. Iemand die de voorzieningenrechter vraagt een voorlopige voorziening te treffen, moet griffierecht betalen. [2] De griffier stelt de termijn waarbinnen het griffierecht betaald moet zijn. Als het griffierecht niet of niet tijdig is betaald, verklaart de voorzieningenrechter het verzoek niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig betalen van het griffierecht verontschuldigbaar is.
4. Bij aangetekende brief van 23 september 2023 is verzoeker er op gewezen dat hij binnen twee weken het griffierecht moest betalen. De voorzieningenrechter stelt na raadplegen van de financiële administratie van de rechtbank vast dat het griffierecht niet binnen de gestelde betalingstermijn is voldaan. De rechtbank heeft het griffierecht namelijk op 12 januari 2024, ruimschoots na het verstrijken van de betalingstermijn pas ontvangen. Verzoeker heeft geen reden voor het te laat betalen van het griffierecht meegedeeld aan de voorzieningenrechter. Het verzoek is daarom kennelijk niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van S. Voolstra, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Art. 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Dat staat in artikel 8:82, van de Awb.