ECLI:NL:RBDHA:2024:1195
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 2 februari 2024, wordt de ontvankelijkheid van een verzoek om een voorlopige voorziening beoordeeld. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. I. Özkara, had op 21 september 2023 verzocht om uitzetting achterwege te laten totdat er op zijn bezwaar was beslist. De voorzieningenrechter heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet noodzakelijk werd geacht.
De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat het griffierecht te laat is betaald. De griffier had verzoeker per aangetekende brief op 23 september 2023 geïnformeerd dat het griffierecht binnen twee weken betaald moest worden. Echter, de rechtbank ontving het griffierecht pas op 12 januari 2024, wat ver na de gestelde termijn was. Verzoeker heeft geen verklaring gegeven voor de late betaling, wat de ontvankelijkheid van het verzoek verder ondermijnt.
De voorzieningenrechter legt uit dat als het griffierecht niet of niet tijdig is betaald, het verzoek niet-ontvankelijk verklaard moet worden, tenzij er een verontschuldigbare reden is voor de late betaling. Aangezien verzoeker geen reden heeft opgegeven, wordt het verzoek niet-ontvankelijk verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.