ECLI:NL:RBDHA:2024:1196

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 februari 2024
Publicatiedatum
5 februari 2024
Zaaknummer
NL24.2491
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de maatregel van bewaring opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, op 2 februari 2024, wordt het beroep van eiser tegen de maatregel van bewaring beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. V. Senczuk, heeft beroep aangetekend tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. R.L.F. Zandbelt, waarin aan hem de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft op 30 januari 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser via een beeldbelverbinding aanwezig was.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht de maatregel van bewaring heeft opgelegd. Eiser heeft geen gronden aangevoerd tegen de motivering van de staatssecretaris en de rechtbank ziet geen reden om aan de gegeven uitleg te twijfelen. Eiser betoogt dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend heeft gehandeld met betrekking tot zijn uitzetting, maar de rechtbank oordeelt dat er wel degelijk voortvarend is gehandeld. De staatssecretaris heeft na de uitspraak van de rechtbank op 12 januari 2024, op 19 januari 2024 de maatregel opgelegd en op 23 januari 2024 een vluchtaanvraag gedaan.

De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af en verklaart het beroep ongegrond. De maatregel van bewaring blijft in stand, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.2491

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, v-nummer: [nummer]

(gemachtigde: mr. V. Senczuk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. R.L.F. Zandbelt).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit van 19 januari 2024 waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd.
1.1.
Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 30 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser (via een beeldbelverbinding), zijn gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris eiser in bewaring had mogen stellen. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser. Eiser heeft geen gronden aangevoerd tegen de door de staatssecretaris aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegde gronden, de motivering daarvan en het daaruit voortvloeiende risico op onttrekking.
2.1.
Op de zitting heeft eisers gemachtigde verzocht om een door hem op 29 januari 2024 ingediend vervolgberoep [1] in de aan deze maatregel voorafgaande maatregel van bewaring eveneens op de zitting te behandelen. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. De gemachtigde van de staatssecretaris bleek op de zitting niet op de hoogte te zijn van het vervolgberoep en kon daarom niet inhoudelijk reageren op de gronden in dat vervolgberoep.
3. Het beroep is ongegrond. De staatssecretaris heeft terecht de maatregel van bewaring opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Handelt de staatssecretaris voldoende voortvarend?
4. Eiser is van mening dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend heeft gehandeld om zijn uitzetting te bewerkstelligen. Eiser heeft in het digitale dossier een brief geüpload van de staatssecretaris van 5 januari 2024, geschreven in het beroep tegen de afwijzing van eisers asielaanvraag. In deze brief staat dat de staatsecretaris, zodra de rechtbank uitspraak heeft gedaan en eiser verwijderbaar is, een vlucht voor eiser zal boeken. De rechtbank heeft in de asielprocedure uitspraak gedaan op 12 januari 2024, maar de vlucht staat pas gepland voor 12 februari 2024. Volgens eiser is dit niet voortvarend genoeg, gelet op de datum van de uitspraak en het feit dat er dagelijks vluchten naar Marokko gaan.
4.1.
De staatssecretaris heeft op de zitting toegelicht dat er wel degelijk voortvarend is gehandeld. Na het verstrijken van de (hoger) beroepstermijn is de maatregel met ingang van 19 januari 2024 opgelegd op een gewijzigde grondslag. Op 23 januari 2024 heeft de staatssecretaris een vluchtaanvraag gedaan. Er zit enige tijd tussen de aanvraag en de daadwerkelijke vlucht, omdat eiser zal vliegen onder begeleiding, wat het nodige regelwerk met zich meebrengt.
4.2.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de door de staatsecretaris gegeven uitleg te twijfelen en is daarom van oordeel dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld. De omstandigheid dat eiser, zoals hij op de zitting te kennen gaf, eerst een opleiding in Nederland wil afronden alvorens te worden uitgezet, doet geen afbreuk aan de opgelegde maatregel.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?5. De rechtbank in de door de staatssecretaris verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [2]

Conclusie

6. Het beroep is ongegrond. De maatregel blijft dan ook in stand. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van
J. de Graaf, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zaaknummer NL24.3154.
2.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.