In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, op 2 februari 2024, wordt het beroep van eiser tegen de maatregel van bewaring beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. V. Senczuk, heeft beroep aangetekend tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. R.L.F. Zandbelt, waarin aan hem de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft op 30 januari 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser via een beeldbelverbinding aanwezig was.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht de maatregel van bewaring heeft opgelegd. Eiser heeft geen gronden aangevoerd tegen de motivering van de staatssecretaris en de rechtbank ziet geen reden om aan de gegeven uitleg te twijfelen. Eiser betoogt dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend heeft gehandeld met betrekking tot zijn uitzetting, maar de rechtbank oordeelt dat er wel degelijk voortvarend is gehandeld. De staatssecretaris heeft na de uitspraak van de rechtbank op 12 januari 2024, op 19 januari 2024 de maatregel opgelegd en op 23 januari 2024 een vluchtaanvraag gedaan.
De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af en verklaart het beroep ongegrond. De maatregel van bewaring blijft in stand, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.