ECLI:NL:RBDHA:2024:12025

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 augustus 2024
Publicatiedatum
1 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.22099
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling asielaanvraag van minderjarige eiser met twijfel over geboortedatum

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de inwilliging van zijn asielaanvraag. Eiser, die op 18 november 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel indiende, stelt van Syrische nationaliteit te zijn en heeft een geboortedatum opgegeven die door verweerder wordt betwist. Verweerder, de minister van Asiel en Migratie, heeft op 29 april 2024 de aanvraag ingewilligd, maar gaat uit van een andere geboortedatum, geregistreerd in Oostenrijk. De rechtbank heeft op 24 juli 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de in Oostenrijk geregistreerde geboortedatum onjuist is. De rechtbank stelt vast dat de leeftijdsschouw door de AVIM tijdens de aanmeldfase heeft plaatsgevonden en dat verweerder op basis van de geregistreerde geboortedatum in Oostenrijk mag uitgaan van de meerderjarigheid van eiser. De door eiser overgelegde documenten zijn niet als identificerende documenten aangemerkt, omdat er onregelmatigheden in de vertalingen zijn aangetroffen. De rechtbank oordeelt dat verweerder geen aanleiding heeft hoeven zien om de geboortedatum van eiser te betwisten en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.22099

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [nummer] , eiser,

(gemachtigde: mr. P.A.J. Mulders),
en
de minister van Asiel en Migratie,
voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. V.R. Bloemberg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de inwilliging van zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 18 november 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 29 april 2024 deze aanvraag ingewilligd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw [1] 2000. Eiser stelt van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum 1] . Verweerder gaat uit van de geboortedatum [geboortedatum 2] .
1.1.
Verweerder heeft op 23 juli 2024 een verweerschrift ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 24 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, een tolk en de gemachtigde van verweerder. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiser tegen het bestreden besluit. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. Eiser heeft in Nederland asiel aangevraagd op 18 november 2022. In verband met een Dublintreffer (registratie vingerafdrukken Oostenrijk 12 november 2022) is door verweerder aanvullende informatie opgevraagd bij de Oostenrijkse autoriteiten. Op 9 januari 2024 hebben de Oostenrijkse autoriteiten aanvullende informatie overgelegd waaruit blijkt dat eiser in Oostenrijk staat geregistreerd (onder een andere naam en) met de geboortedatum [geboortedatum 2] . Verweerder heeft vervolgens op 29 april 2024 aan eiser een asielvergunning verleend. Verweerder is daarbij uitgegaan van de in Oostenrijk geregistreerde geboortedatum.
Gronden van beroep
5. Eiser kan zich niet vinden in het betreden besluit en heeft daartoe het volgende
-samengevat- aangevoerd. Tijdens het op 18 november 2022 plaatsgevonden verhoor heeft de AVIM [2] een leeftijdsschouw gedaan en geconcludeerd dat er twijfel bestaat over de door eiser opgegeven leeftijd en dat verder onderzoek naar de leeftijd zal plaatsvinden. Vervolgens is er een hele tijd niets gebeurd. Aangezien eiser geen aanmeldgehoor heeft gehad is eiser uitgenodigd voor een combigehoor op 15 februari 2024. Tijdens dit gehoor heeft eiser een origineel individueel uittreksel en een originele geboorteakte overgelegd, die voor onderzoek door verweerder zijn ingenomen. Tijdens dit gehoor, dat plaatsvond vijftien maanden na binnenkomst van eiser in Nederland, heeft een schouw plaatsgevonden waarbij eiser evident meerderjarig is verklaard. Eiser is van mening dat de leeftijdsschouw in strijd met de WI [3] 2023/6 heeft plaatsgevonden. Verder is uit onderzoek in Eurodac gebleken dat eiser op 11 november 2022 asiel heeft aangevraagd in Oostenrijk waarbij hij is geregistreerd met de geboortedatum [geboortedatum 2] . Voor eiser is het volstrekt onduidelijk hoe deze leeftijdsbepaling in Oostenrijk tot stand is gekomen. Tot slot wordt door eiser verwezen naar de “lijst met identiteits- en familierechtelijke documenten Syrië” behorende bij het Algemeen Ambtsbericht Syrië 2019, waarin staat vermeld dat een geboorteakte met pasfoto een officieel document is waarmee iemand zijn identiteit in Syrië kan aantonen.
Beoordeling door de rechtbank6. De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank stelt vast dat de inhoud van het bestreden besluit tussen partijen niet in geschil is. Het beroep richt zich alleen tegen de vaststelling en het handhaven van de geboortedatum [geboortedatum 2] .
6.1.
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of eiser belang heeft bij de behandeling van zijn beroep tegen de inwilligende beschikking. De rechtbank stelt vast dat eiser door de wijziging van de leeftijd bij de beoordeling van de aanvraag niet meer minderjarig was. Hierdoor geldt een minder gunstig beleid in het kader van een mogelijke nareis. Omdat eiser de wijziging van zijn geboortedatum alleen met een beroep tegen de inwilligende beschikking aan de orde kan stellen, heeft hij belang bij deze procedure. [4] De rechtbank zal het beroep daarom inhoudelijk behandelen.
6.2.
Vervolgens overweegt de rechtbank dat verweerder de geboortedatum van een vreemdeling vaststelt op basis van een geldig identiteitsbewijs. Als de vreemdeling geen geldig identiteitsbewijs heeft, vindt een schouw plaats door medewerkers van - zoals in de situatie van eiser - AVIM en de IND. [5] Als de conclusies van elkaar afwijken, zoals in het geval van eiser, vindt nader onderzoek plaats. Verweerder kan bijvoorbeeld navraag doen bij andere lidstaten waar de vreemdeling heeft verbleven. Volgens het beleid van verweerder mag hij in een situatie zoals hiervoor is beschreven in beginsel uitgaan van het door de andere lidstaat geregistreerde geboortedatum. [6] Een vreemdeling kan volgens het beleid van verweerder middels ‘adequate en onderbouwde verklaringen’ alsnog aannemelijk maken dat de in de andere lidstaat geregistreerde geboortedatum onjuist is aan de hand van identificerende en/of indicatieve documenten. Verweerder dient dan te beoordelen of er reden is om niet langer van de registratie in de andere lidstaat uit te gaan. De Afdeling [7] heeft in 2022 geoordeeld dat deze werkwijze niet onredelijk is in het kader van een Dublinprocedure. [8]
6.3.
Voor wat betreft de stelling van eiser dat de schouw door verweerder in strijd met de WI 2023/6 is uitgevoerd, acht de rechtbank het volgende van belang. Uit het beleid van verweerder blijkt dat de leeftijdsschouw plaatsvindt tijdens de aanmeldfase van de procedure. In de situatie van eiser heeft de AVIM tijdens het verhoor op 18 november 2022, aldus tijdens de aanmeldfase, een schouw uitgevoerd. De AVIM heeft geconcludeerd dat er twijfel bestaat over de opgegeven leeftijd en dat verder onderzoek naar de leeftijd zal plaatsvinden. De leeftijdsschouw die door de IND is uitgevoerd heeft vervolgens tijdens het combigehoor op 15 februari 2024 plaatsgevonden. Het aanmeldgehoor vormt het einde van de aanmeldfase. In de situatie van eiser is de aanmeldfase geëindigd met het combigehoor. Dit maakt naar het oordeel van de rechtbank dat de leeftijdsschouw - hoewel het tijdsverloop in eisers asielprocedure zeer onwenselijk is - binnen de aanmeldfase en aldus overeenkomstig paragraaf C1/2.2 van de Vc 2000 en de WI 2023/6 heeft plaatsgevonden.
6.4.
Vervolgens stelt de rechtbank vast dat verweerder op 4 januari 2024 een verzoek om informatie bij de Oostenrijkse autoriteiten heeft ingediend. Uit het resultaat dat hierop is ontvangen volgt dat eiser in Oostenrijk staat geregistreerd met (een andere naam en) de geboortedatum [geboortedatum 2] . Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in beginsel mag uitgaan van de juistheid van een in een andere lidstaat geregistreerde geboortedatum en dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat de in die lidstaat geregistreerde geboortedatum onjuist is. [9] De rechtbank ziet geen aanleiding tot aanhouding van de zaak van eiser, in afwachting van de uitspaak van de Afdeling over het interstatelijk vertrouwensbeginsel en de in een andere lidstaat geregistreerde geboortedatum van een vreemdeling. Het subsidiair ter zitting gedane verzoek van eiser wordt dan ook afgewezen.
6.5.
Bij de beoordeling van de vraag of eiser aannemelijk heeft gemaakt dat verweerder niet dient uit te gaan van de in Oostenrijk geregistreerde geboortedatum is het volgende van belang. Eiser beschikte ten tijde van de asielaanvraag niet over originele identificerende documenten. Hij was wel in bezit van een kopie van een individueel uittreksel uit het bevolkingsregister en een kopie van zijn Syrische identiteitskaart. Eiser heeft vervolgens gedurende de asielprocedure een origineel individueel uittreksel uit het bevolkingsregister overgelegd en een originele geboorteakte. De beide documenten zijn, voorzien van een Nederlandse vertaling, door verweerder ingenomen en onderzocht. Verweerder heeft de documenten echt bevonden maar niet aangemerkt als identificerende documenten, onder meer omdat de vertaling onregelmatigheden bevat. Het originele individuele uittreksel is bovendien een ander uittreksel dan het uittreksel waarvan bij de aanvraag een kopie was overgelegd. Ook de later in de procedure door eiser overgelegde vertaling van het originele familieboekje bevat een aantal onregelmatigheden. Zo zijn in het boekje dat in 2014 is afgegeven gebeurtenissen vermeld die nadien hebben plaatsgevonden en heeft een van de beschreven geboorten een registratiedatum die gelegen is voor de geboortedatum.
6.6.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder geen doorslaggevende betekenis aan de door eiser overgelegde documenten heeft hoeven toekennen door ze niet als identificerende of indicatieve documenten aan te merken. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat door eiser niet aannemelijk is gemaakt dat de in Oostenrijk geregistreerde geboortedatum onjuist is en dat hij ten tijde van de asielprocedure in Nederland minderjarig was. Verweerder mag er, conform zijn beleid, van uitgaan dat eiser op [geboortedatum 2] is geboren. De door eiser overgelegde documenten vormen geen aanleiding voor twijfel. De beroepsgronden van eiser slagen niet.
Conclusie en gevolgen
7. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Dit betekent dat verweerder geen aanleiding heeft hoeven te zien om eiser te volgen in zijn gestelde geboortedatum en hij niet heeft hoeven concluderen dat eiser ten tijde van de asielprocedure in Nederland minderjarig was. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
R. de Boer, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie
op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet.
2.Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel.
3.Werkinstructie.
5.Dit volgt uit paragraaf C1/2.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
6.Werkinstructie 2023/6
7.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
9.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 4 juni 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1184), 26 november 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2659) en van 2 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3147).