ECLI:NL:RBDHA:2024:12086

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juni 2024
Publicatiedatum
2 augustus 2024
Zaaknummer
SGR 23/5186
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vaststelling maandbedrag Wsf 2000

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de hoogte van de vaststelling van het door haar te betalen maandbedrag in 2023 op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). Verweerder heeft het door eiseres te betalen maandbedrag met het besluit van 14 maart 2023 bepaald op € 125,92. Met het bestreden besluit van 3 juli 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij die vaststelling gebleven. De rechtbank heeft het beroep op 30 mei 2024 op zitting behandeld, waarbij de gemachtigde van verweerder aanwezig was, maar eiseres niet.

Eiseres heeft een studieschuld die zij moet terugbetalen. Per 13 maart 2023 heeft zij een partner. Verweerder heeft bij besluit van 14 maart 2023 op basis van hun gezamenlijke inkomen in het peiljaar 2021 de draagkracht van eiseres vastgesteld op € 192,67. Omdat het wettelijke termijnbedrag dat wordt gebaseerd op basis van het uitstaande schuldbedrag, de rente en de resterende afbetalingstermijn lager uitvalt, is daarbij aangesloten en het door eiseres te betalen maandbedrag vastgesteld op € 125,92. Eiseres stelt dat verweerder haar draagkracht verkeerd heeft berekend, omdat ten onrechte het inkomen van haar partner is meegenomen in de berekening van haar draagkracht, terwijl zij onder huwelijkse voorwaarden zijn getrouwd.

Eiseres verzoekt in beroep dat verweerder een maandbedrag van € 65,- aanhoudt, met de mogelijkheid om extra bedragen over te maken vanuit verkregen vakantiegeld en een dertiende maand. Op zitting is gebleken dat parallel aan deze procedure een verzoek van eiseres om omzetting van haar prestatiebeurs in een gift op basis van bijzondere omstandigheden is ingewilligd. Haar studieschuld is daardoor naar beneden bijgesteld, wat resulteert in een lager maandbedrag van € 45,41. Dit is lager dan het door eiseres voorgestelde bedrag van € 65,-. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is en dat eiseres het door haar betaalde griffierecht niet terugkrijgt. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/5186

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juni 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder

(gemachtigde: mr. F. Hummel-Fekkes).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de hoogte van de vaststelling van het door haar te betalen maandbedrag in 2023 op grond van de
Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000).
1.1.
Verweerder heeft het door eiseres te betalen maandbedrag met het besluit van
14 maart 2023 bepaald op € 125,92. Met het bestreden besluit van
3 juli 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij die vaststelling gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 30 mei 2024 op zitting behandeld. Daaraan heeft de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Eiseres was niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiseres heeft een studieschuld die zij moet terugbetalen. Per 13 maart 2023 heeft zij een partner. Verweerder heeft bij besluit van 14 maart 2023 op basis van hun gezamenlijke inkomen in het peiljaar 2021 de draagkracht van eiseres vastgesteld op € 192,67. Omdat het wettelijke termijnbedrag dat wordt gebaseerd op basis van het uitstaande schuldbedrag, de rente en de resterende afbetalingstermijn lager uitvalt, is daarbij aangesloten en het door eiseres te betalen maandbedrag vastgesteld op € 125,92. [1]
3. Eiseres stelt dat verweerder haar draagkracht verkeerd heeft berekend. Ten onrechte is ook het inkomen van haar partner meegenomen in de berekening van haar draagkracht, en dat terwijl zij zijn getrouwd onder huwelijkse voorwaarden. Haar partner is ernstig ziek, wat ook de reden is dat zij in het huwelijk zijn getreden. Daarnaast is sprake van verhoogde maandelijkse kosten als gevolg van een verhuizing.
4. In beroep verzoekt eiseres dan ook dat verweerder een maandbedrag van € 65,- aanhoudt, waar bovenop door eiseres 1 á twee keer per jaar een extra bedrag van € 200,- zal worden overgemaakt vanuit verkregen vakantiegeld en een dertiende maand.
5. Op zitting is gebleken dat parallel aan deze procedure een verzoek van eiseres om omzetting van haar prestatiebeurs in een gift op basis van bijzondere omstandigheden is ingewilligd. [2] Haar studieschuld is daarom naar beneden bijgesteld met als gevolg dat het door haar te betalen maandbedrag ook naar beneden is bijgesteld. Daardoor betaalt eiseres in 2023 een bedrag gelijk aan het minimum wettelijk maandbedrag van € 45,41. Dat is lager dan het door eiseres voorgestelde wensbedrag van 65 euro per maand. Daarmee is feitelijk bereikt wat eiseres met dit beroep heeft beoogd. Het beroep kan daarom niet slagen.
6. Omdat het beroep ongegrond is krijgt eiseres het door haar betaalde griffierecht niet terug. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van
mr. B.D.A. Mantingh, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 10a.7, vierde lid, van de Wet studiefinanciering 2000.
2.Een verzoek als bedoeld in artikel 5.16 Wsf.