ECLI:NL:RBDHA:2024:12089

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juli 2024
Publicatiedatum
2 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.28697
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielprocedure met betrekking tot presentatie aan diplomatieke autoriteiten

Op 17 juli 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, een asielzoeker, de minister van Asiel en Migratie verzocht om een geplande presentatie aan de diplomatieke vertegenwoordiger van Nigeria te verbieden. Verzoeker was uitgenodigd voor deze presentatie in verband met een onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit, maar vreesde dat dit zou leiden tot een schending van zijn rechten in het kader van de asielprocedure. De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek kennelijk gegrond was en dat de presentatie moest worden verboden totdat er een beslissing was genomen op het beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag. De voorzieningenrechter baseerde zijn oordeel op het arrest Gnandi, waarin werd gesteld dat de rechtsgevolgen van een terugkeerbesluit niet intreden zolang er nog geen uitspraak is gedaan op het beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag. De voorzieningenrechter concludeerde dat de presentatie de effectiviteit van het rechtsmiddel zou aantasten, aangezien verzoeker vreesde voor de autoriteiten van zijn land van herkomst. De minister werd veroordeeld tot betaling van proceskosten aan verzoeker, die zijn gemachtigde had ingeschakeld voor het indienen van het verzoekschrift.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht

uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 juli 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , v-nummer: [nummer] , verzoeker

(gemachtigde: mr. C.M.G.M. Raafs),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister
(gemachtigde: mr. Y.D. Ansion).

Inleiding

1. Verzoeker is bij brief van 16 juli 2024 uitgenodigd voor een presentatie aan de diplomatieke vertegenwoordiger van Nigeria. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om de minister de geplande presentatie te verbieden. De rechtbank heeft dit verzoek aangemerkt als een verzoek om een voorlopige voorziening.
1.1.
Omdat het verzoek kennelijk gegrond is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk gegrond is.

Overwegingen

2. Bij besluit van 12 april 2023 heeft de minister de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel afgewezen als ongegrond. Daarbij heeft de minister ook beslist dat aan verzoeker een terugkeerbesluit wordt opgelegd. Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep is door de rechtbank nog niet behandeld.
3. Bij brief van 16 juli 2024 is verzoeker uitgenodigd door de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) voor een gesprek op 18 juli 2024 met de diplomatieke vertegenwoordiging van Nigeria in verband met een onderzoek naar de identiteit en nationaliteit van verzoeker zodat zijn vertrek wordt mogelijk gemaakt. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen de brief van 16 juli 2024. Verzoeker verzoekt de voorzieningenrechter om te bepalen dat de geplande presentatie wordt verboden.
4. Niet in geschil is dat de presentatie in persoon bij de Nigeriaanse autoriteiten staat gepland op 18 juli 2024 om 11:00 uur. De vereiste onverwijlde spoed is daarmee gegeven. De door partijen opgeworpen discussie over de vraag of hier gebruik gemaakt moet worden van het rechtsmiddel bezwaar of dat de brief van verzoeker aangemerkt moet worden als een aanvulling op het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening en moet worden doorgezonden aan de (betreffende zittingsplaats van de) rechtbank laat de voorzieningenrechter hier in het midden. Vast staat dat het verzoek om voorlopige voorziening nog niet is behandeld door de (betreffende zittingsplaats van de) rechtbank en een beslissing op (de aanvulling van) dat verzoek gezien de hiervoor genoemde vereiste spoed niet kan worden afgewacht. De voorzieningenrechter acht zichzelf dan ook bevoegd om hierover te beslissen. Een onbevoegdheidsverklaring is door partijen in die discussie ook niet aangevoerd.
5. Verzoeker voert allereerst aan dat alleen hij en niet zijn gemachtigde over de presentatie is geïnformeerd. Verder stelt hij dat de presentatie een uitzettingshandeling is die het effectieve rechtsmiddel van de beroepsprocedure schendt. De handelwijze van de DT&V is in strijd met het arrest Gnandi. Hieruit volgt dat het rechtsmiddel tegen een afwijzing van een verzoek om internationale bescherming doeltreffend dient te zijn en dat dit vereist dat alle gevolgen van een terugkeerbesluit worden geschorst totdat op dat rechtsmiddel is beslist. Verzoeker wijst tot slot erop dat hij in zijn asielrelaas stelt te vrezen voor de autoriteiten van zijn land van herkomst en hij voordat op zijn beroep wordt beslist gepresenteerd wordt aan de diplomatieke autoriteiten van dat land.
6. De minister heeft desgevraagd op 17 juli 2024 een standpunt ingenomen. De minister wijst op de omstandigheid dat het verkrijgen van een reisdocument meestal een langdurig proces is. Als pas na ongegrondverklaring van het (hoger)beroep daarmee kan worden aangevangen, betekent dit dat ook na het verstrijken van de vertrektermijn nog geen reisdocument is verkregen. Dit heeft ook negatieve gevolgen voor de opvangmogelijkheden door het COA. De minister wijst ook op de ratio van artikel 61, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, namelijk dat de minister er belang bij heeft om een spoedig vertrek van niet legaal in Nederland verblijvende personen te kunnen bewerkstelligen. Verzoeker heeft op het moment weliswaar geen plicht om zelfstandig te vertrekken, van hem mag wel medewerking worden verlangd aan de voorbereiding van de terugkeer, zodat ingeval de negatieve beslissing in de rechterlijke procedure wordt bevestigd, het vertrek ook zo snel mogelijk kan plaatsvinden. De minister stelt zich verder op het standpunt dat geen sprake is van strijd met het arrest Gnandi. Ook wijst de minister op het arrest T.Q. Het presenteren van verzoeker levert daarnaast op zichzelf geen risico op dat verzoeker wordt behandeld in strijd met artikel 3 van het EVRM volgens de minister. Zo zal de DT&V geen melding maken van het feit dat verzoeker asiel heeft aangevraagd in Nederland en verzoeker hoeft dat ook niet aan de autoriteiten kenbaar te maken. De presentatie tast de effectiviteit van het rechtsmiddel dus niet aan.
7. De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. Uit het arrest van 19 juni 2018 van het Hof van Justitie in de zaak Gnandi (ECLI:EU:C:2018:465) volgt dat de rechtsgevolgen van het terugkeerbesluit niet intreden zolang een rechter niet heeft beslist op het beroep gericht tegen de afwijzing van de asielaanvraag. De minister heeft ook niet de bevoegdheid verzoeker uit te zetten hangende de beroepsprocedure. Ook volgt uit het arrest dat verzoeker zijn status van asielzoeker hangende de beroepsprocedure behoudt. De beroepsprocedure tegen de afwijzing van de asielaanvraag en dus tevens het terugkeerbesluit loopt nog bij deze rechtbank.
7.1.
De voorzieningenrechter maakt uit het arrest Gnandi op dat hangende het beroep tegen het terugkeerbesluit weliswaar niet alle uitzettingshandelingen door de minister zijn verboden, maar dat deze uitzettingshandelingen wel zijn verboden als ze de effectiviteit van het rechtsmiddel aantasten. Weliswaar komt het mogen afwachten van het beroep niet in gevaar met een presentatie bij de Nigeriaanse autoriteiten, maar het gaat hier niet alleen om het afwachten van de procedure, maar ook de effectiviteit van de uitkomst daarvan. Een presentatie bij de autoriteiten van het land waartegen verzoeker - wegens in zijn asielrelaas gestelde politieke activiteiten - bescherming vraagt, voordat een rechter zich over die beschermingsvraag heeft uitgelaten, tast de effectiviteit van (de uitkomst van) het rechtsmiddel naar het oordeel van de voorzieningenrechter wel aan. Dit geldt temeer nu het juist de autoriteiten van Nigeria zijn waarvoor verzoeker stelt te vrezen. Dat deze autoriteiten zich in Nederland bevinden doet hieraan niet af. Dat het op dit moment verbieden van de presentatie betekent dat de terugkeerprocedure (aanzienlijke) vertraging oploopt heeft de minister niet aannemelijk gemaakt. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat het besluit tot afwijzen van de asielaanvraag al dateert van 12 april 2023 en de DT&V tot op heden niet is overgegaan tot deze uitzettingshandeling. De vertraging is daardoor al een feit en niet wordt ingezien dat een (enigszins) verdere vertraging - door het op dit moment in ieder geval niet door laten gaan van de presentatie - in strijd is met de Terugkeerrichtlijn.
7.2.
Het standpunt van de minister, dat hij mede gelet op de opvangmogelijkheden, er belang bij heeft om een spoedig vertrek van niet legaal in Nederland verblijvende personen te kunnen bewerkstelligen, maakt het oordeel van de voorzieningenrechter niet anders. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat verzoeker op 3 maart 2021 een aanvraag heeft ingediend, waarop de minister (pas) op 12 april 2023 heeft beslist.
7.3.
De minister wijst nog op het arrest TQ. De voorzieningenrechter ziet niet in waarom dat arrest de gevolgen moet hebben die de minister wenst ten aanzien van de onderhavige beslissing van de DT&V. In dit arrest leest de voorzieningenrechter in ieder geval – anders dan de minister – niet dat vertrekhandelingen zoals de onderhavige bij volwassen vreemdelingen die al wel een terugkeerbesluit hebben ontvangen, dat overigens nog niet onherroepelijk is, mogen plaatsvinden.
7.4.
De minister stelt zich tot slot nog op het standpunt dat het presenteren op zichzelf niet leidt tot de conclusie dat verzoeker het risico loopt te worden behandeld in strijd met artikel 3 van het EVRM. Het kan wel zo zijn dat de minister aan de autoriteiten niet kenbaar zal maken dat verzoeker asiel heeft aangevraagd, maar dat laat onverlet dat dat wel aan de orde kan komen tijdens de presentatie. De minister heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Dat geldt evenzeer voor de stelling van de minister dat dat risico los staat van een eventueel 3 EVRM-risico in het land van herkomst.

Conclusie en gevolgen

8. Uit het voorgaande volgt dat de voorzieningenrechter van oordeel is dat de presentatie van verzoeker bij de autoriteiten van zijn land van herkomst achterwege moet blijven totdat op het beroep in de asielprocedure is beslist. Dat niet ook gemachtigde van de brief van 16 juli 2024 op de hoogte is gesteld, kan dan onbesproken blijven.
8.1.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, krijgt verzoeker ook een vergoeding voor zijn proceskosten. De minister moet dit betalen. Deze vergoeding bedraagt € 875,-, omdat de gemachtigde van verzoeker een verzoekschrift heeft ingediend.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek toe in die zin dat verzoeker niet wordt gepresenteerd totdat op het beroep is beslist;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 875,- aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N. ter Horst, griffier.
De uitspraak is bekendgemaakt op 17 juli 2024.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.