10uur bij de ouder bij wie zij gedurende die vakantieweek
niet verblijft;
-
Overige feestdagen:[minderjarige] verblijft in de even jaren met Hemelvaart en Pinksteren
bij de vader en tijdens Pasen (incl. Goede Vrijdag), Koningsdag en Sinterklaasavond bij de moeder. In de oneven jaren is het andersom. Indien één van deze feestdagen in een schoolvakantie valt, is de vakantieverdeling zoals hiervoor benoemd leidend.
De ouders hebben hierop aanvullend nog afgesproken dat voorgaande regeling geldt onder voorbehoud dat dit voor de moeder mogelijk is in verband met haar werk. Omdat zij onregelmatige diensten werkt, wordt een vakantieaanvraag niet altijd gehonoreerd. Indien de werkgever van de moeder na haar vakantieaanvraag aangeeft dat dit niet mogelijk is, dan zullen de ouders in overleg treden over de verdeling van de vakanties en feestdagen.
Nu niet is gebleken dat het belang van [minderjarige] zich tegen deze verdeling van de vakanties en feestdagen verzet, zal de rechtbank dit vastleggen.
De ouders zijn er niet in geslaagd om overeenstemming te bereiken over de vraag wanneer de vakantie aanvangt en wanneer er gewisseld wordt in een vakantie die langer dan één week duurt. De rechtbank zal daarom op dit punt een beslissing nemen. De moeder wil graag dat de vakantie pas begint na het eerste weekend, zodat in dat weekend nog de reguliere regeling wordt gevolgd. De rechtbank is echter – zoals door de vader is gesteld – van oordeel dat de vakanties aanvangen na schooltijd op de laatste schooldag en doorlopen tot de maandagochtend naar school op de eerste schooldag. In vakanties die langer dan één week duren start [minderjarige] daarom vanaf vrijdag uit school bij de ouder die de eerste week van de vakantie met [minderjarige] is. Het wisselmoment vindt plaats op vrijdag om 19.00 uur. De laatste week is [minderjarige] tot zondag 19u bij de ouder met wie zij de laatste week doorbrengt. Vanaf dat moment wordt de reguliere regeling weer gevolgd. Dit biedt aan [minderjarige] de meeste duidelijkheid en geeft daarnaast aan de beide ouders de mogelijkheid om in ieder geval één week achtereen met [minderjarige] op vakantie te gaan. Voor zover de moeder zich nog op het standpunt heeft gesteld dat zij daardoor te veel wordt beperkt in de zorgregeling, geldt dat het jaar of vakantie erop volgend de situatie andersom zal zijn, zodat dan juist de moeder de mogelijkheid heeft om langer met [minderjarige] door te brengen.
Gezagsuitoefening
Artikel 1: 253a eerste en tweede lid BW bepaalt dat in geval van gezamenlijke gezagsuitoefening geschillen tussen de ouders op verzoek van beide of van een van hen aan de rechtbank kunnen worden voorgelegd en dat de rechtbank een regeling kan vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Aan de rechtbank liggen in dit kader verzoeken voor inzake het verblijf van [minderjarige] in de week van de bruiloft van de vader, de vervangende toestemming voor de aanvraag van een paspoort en voor medische behandeling.
Bruiloft en paspoort
De rechtbank heeft op de zitting een vergelijk tussen partijen beproefd. Zij zijn erin geslaagd om overeenstemming te bereiken over het verblijf van [minderjarige] tijdens de week waarin de vader zijn huwelijksfeest viert en de aanvraag van een paspoort.
De bruiloft van de vader vindt plaats op donderdag [datum 3] 2024. De ouders zijn overeengekomen dat [minderjarige] , in afwijking van de reguliere zorgregeling, op dinsdag [datum 1] 2024 nog bij de moeder zal verblijven en dat zij vanaf woensdag [datum 2] 2024 na schooltijd bij de vader zal zijn tot en met zondag [datum 4] 2024, 19.00 uur. De rechtbank zal deze overeenstemming vastleggen.
Ten aanzien van het paspoort hebben de ouders afgesproken dat de moeder, op kosten van de vader, een paspoort zal aanvragen voor [minderjarige] . De al aanwezige ID-kaart zal de vader onder zich houden. De moeder zal dan het paspoort onder zich houden. De afspraak tussen de ouders leent zich niet voor opname in het dictum, zodat de rechtbank volstaat met opname van de afspraak in het lichaam van de beschikking. De rechtbank gaat er van uit dat de ouders zich hieraan zullen houden.
Vervangende toestemming kindertherapeut
Door de moeder is daarnaast verzocht om vervangende toestemming voor behandeling van [minderjarige] bij traumatherapeut en kindercoach [naam 2] . Tussen de ouders is niet in geschil dat er zorgen zijn over [minderjarige] en dat zij hulpverlening nodig heeft. [minderjarige] vertoont tekenen van stress, plast ineens weer in bed en vertelt fantasieverhalen, zo is ook door school opgemerkt. De ouders hebben hierover verschillende gesprekken gevoerd. De moeder heeft vervolgens op aanraden van de huisarts voornoemde therapeute benaderd en heeft een intakegesprek gevoerd. De therapeute heeft– zonder dat de vader toestemming had gegeven voor de behandeling of met hem gesproken is – geadviseerd om de overnachtingen bij de vader stop te zetten. Gelet op dit zeer verstrekkende advies van de therapeute, dat zij heeft gegeven zonder de vader daarin te betrekken, acht de rechtbank het niet onredelijk dat de vader geen vertrouwen heeft in de onpartijdigheid van deze behandelaar en niet instemt met het volgen van een traject voor [minderjarige] bij haar. Om een succesvolle behandeling en begeleiding voor [minderjarige] mogelijk te maken, acht de rechtbank het van belang dat de beide ouders vertrouwen hebben in het traject. Nu dat door haar handelswijze niet (meer) het geval is bij [naam 2] , zal de rechtbank daarom het primaire verzoek van de moeder afwijzen.
De rechtbank zal ook het subsidiaire verzoek van de moeder, om vervangende toestemming te geven voor een andere (kinder-)therapeut waar geen wachtlijst is, afwijzen. Hoewel de rechtbank – net als de ouders en de Raad – het belang van hulpverlening voor [minderjarige] onderschrijft, kan zij geen ‘blanco’ toestemming geven voor een behandeling. Op de zitting is gesproken over andere mogelijkheden.
Besproken is daarbij dat op 24 mei 2024 op school een bespreking gepland stond, in aanwezigheid van een interne begeleider vanuit school. Het voornemen is daarbij om het Jeugd & Gezinsteam (JGT) van de gemeente [gemeente] eventueel [minderjarige] een dag te laten observeren in de klas. Op die manier kan nader bekeken worden wat er bij haar speelt en welke hulpverlening nodig is. Het JGT kan daarnaast met de beide ouder spreken én de regie voeren in de hulpverlening. De beide ouders hebben ingestemd met dit plan van aanpak, zodat zij weer grotendeels op één lijn liggen als het gaat om de behandeling van [minderjarige] .
Wijziging achternaam
Door de vader is tot slot verzocht om te bepalen dat aan hem vervangende toestemming wordt verleend voor het toevoegen van zijn achternaam aan die van [minderjarige] , in die zin dat zij voortaan ‘ [achternaam] ’ zal heten. De vader wil graag dat [minderjarige] ook zijn achternaam krijgt. Dat is niet alleen praktisch bij bijvoorbeeld reizen of een ziekenhuisbezoek, maar het geeft ook uiting aan de Syrische achtergrond van de vader. Net als de vader heeft ook [minderjarige] zowel de Nederlandse als de Syrische nationaliteit. Het is daarom in haar belang om zowel de achternaam van haar moeder als haar vader te dragen. De moeder geeft echter geen toestemming voor de wijziging van de geslachtsnaam van [minderjarige] , zodat de vader zich genoodzaakt ziet een verzoek aan de rechtbank voor te leggen.
De moeder voert verweer. De rechtbank is – evenals de moeder – van oordeel dat het verzoek van de vader niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van de overgangsbepaling in de Wet Introductie Gecombineerde Geslachtsnaam (WIGG) is het voor kinderen geboren op of na 1 januari 2016 mogelijk om onder bepaalde voorwaarden vóór 1 januari 2025 alsnog de achternaam van beide ouders te krijgen. Deze nieuwe keuzemogelijkheid voor een gecombineerde geslachtsnaam is een aanvulling op de al bestaande keuzemogelijkheden. De ouders hebben daarbij niet alleen de vrijheid, maar ook de verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat aan het kind een geslachtsnaam wordt gegeven. Slagen de ouders er niet in om een keuze te maken, dan is in de wet een zogenaamde ‘vangnetnorm’ opgenomen. De wet bepaalt in dat geval welke geslachtsnaam het kind krijgt. Een rechter laten beslissen over de geslachtsnaam, miskent de verantwoordelijkheid van beide ouders voor de naamskeuze van een kind. De wetgever heeft er dan ook bewust voor gekozen om af te zien van mogelijkheden om een geschil hieromtrent aan de rechtbank voor te leggen. Dat leidt ertoe dat nu de ouders er niet in slagen om een (nieuwe) naamskeuze voor de gecombineerde geslachtsnaam voor [minderjarige] te doen, de vereiste gemeenschappelijke verklaring ontbreekt. Bij het uitblijven van deze keuze vergt zowel de rechtszekerheid als het belang van het kind dat de wet bepaalt welke geslachtsnaam het kind heeft (de vangnetnorm). Dit betekent voor [minderjarige] dat zij haar huidige (enkele) geslachtsnaam behoudt.
Gelet op het voorgaande kan het verzoek van de vader niet slagen, ongeacht de vraag of zijn beweegredenen valide zijn. De rechtbank verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek.