In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 6 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser van Marokkaanse nationaliteit en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De zaak betreft de toetsing van de rechtmatigheid van de bewaring van de eiser, die was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser had een Chavez-aanvraag ingediend, waarna de staatssecretaris de bewaring heeft opgeheven. De rechtbank moest beoordelen of de schadevergoeding die aan de eiser toekwam, moest worden gematigd. De rechtbank oordeelde dat de eiser zijn schade had kunnen beperken door het Detentiecentrum (DTC) direct in kennis te stellen van zijn aanvraag. De rechtbank concludeerde dat de bewaring onrechtmatig was geworden op 30 mei 2024, maar dat de eiser onvoldoende schadebeperkend had opgetreden. De schadevergoeding werd daarom gematigd tot € 200,00. Daarnaast werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 1.750,00.