ECLI:NL:RBDHA:2024:12199

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juni 2024
Publicatiedatum
5 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.18447 en NL24.18448
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheid onder Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 26 april 2024 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Eiser, van Turkse nationaliteit, heeft op 4 januari 2024 asiel aangevraagd in Nederland. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 5 september 2022 een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend in Duitsland, dat is afgewezen. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en stelt dat dit onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat er geen rekening is gehouden met zijn individuele omstandigheden. De rechtbank oordeelt echter dat het bestreden besluit niet onzorgvuldig is en dat verweerder voldoende gemotiveerd heeft waarom de aanvraag niet in behandeling is genomen.

De rechtbank stelt vast dat in Dublinzaken het interstatelijk vertrouwensbeginsel geldt, wat inhoudt dat verweerder erop mag vertrouwen dat andere lidstaten zich houden aan hun verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. Eiser heeft niet aangetoond dat er sprake is van systeemfouten in de asielprocedure in Duitsland. De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en verklaart het beroep kennelijk ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard en eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.18447 (beroep) en NL24.18448 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 26 april 2024 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk ongegrond. [1] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat de zaak over?
3. Eiser stelt van Turkse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag] 2001. Eiser heeft op 4 januari 2024 asiel aangevraagd in Nederland. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 5 september 2022 een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend in Duitsland. Eiser heeft verklaard dat zijn asielverzoek in Duitsland is afgewezen. Verweerder heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2]
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Volgens eiser is het bestreden besluit allereerst onzorgvuldig tot stand gekomen. Het voornemen bestaat namelijk uit standaardoverwegingen zonder dat wordt ingegaan op individuele feiten en omstandigheden. Verder is tijdens het gehoor niet gevraagd of eiser nog beroep kan aantekenen tegen zijn negatieve beslissing, dan wel of eiser de bescherming van de Duitse autoriteiten kan inroepen. Eiser heeft daarnaast wel degelijk aannemelijk gemaakt dat er sprake is structurele tekortkomingen in de asielprocedure in Duitsland. Daarnaast is er sprake van een fundamenteel verschil in het beschermingsbeleid van Nederland ten opzichte van Duitsland, waardoor eiser vreest om teruggestuurd te worden naar Turkije. Verder heeft eiser de nodige banden met Nederland, te weten zijn privéleven. Al deze omstandigheden had verweerder moeten betrekken bij de vraag of hij eisers aanvraag onverplicht aan zich had moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. [3]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Zorgvuldigheid van het voornemen
5. Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit niet onzorgvuldig tot stand gekomen of onvoldoende gemotiveerd. Weliswaar is verweerder in het voornemen niet expliciet ingegaan op de verklaringen die eiser in zijn aanmeldgehoor ten aanzien van Duitsland heeft afgelegd. Het voornemen is echter een voorbereidingshandeling en dient als aankondiging van wat verweerder van plan is te gaan beslissen, namelijk het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag en de voorgenomen overdracht aan de Duitse autoriteiten. Vervolgens is eiser in de gelegenheid gesteld om in zijn zienswijze hierop te reageren. In het besluit is verweerder ingegaan op alle relevante elementen die tot het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag hebben geleid. Verder is in het bestreden besluit kenbaar ingegaan op de verklaringen van eiser in het aanmeldgehoor en wat hij in de zienswijze heeft aangevoerd. De beroepsgrond slaagt niet.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
6. In Dublinzaken geldt het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit houdt in dat verweerder er in beginsel op mag vertrouwen dat andere lidstaten zich houden aan hun verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [4] of artikel 4 van het Handvest. [5]
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. Eiser heeft zijn stelling namelijk niet met stukken onderbouwd. Daarnaast overweegt de rechtbank dat het Hof onlangs heeft geoordeeld dat - kort gezegd - een rechter bij een overdrachtsbesluit niet mag toetsen of indirect refoulement aannemelijk is wanneer deze rechter niet vaststelt dat er in de aangezochte lidstaat sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor personen die om internationale bescherming verzoeken. [6] Eisers beroep op indirect refoulement slaagt dus evenmin.
6.2.
Voor zover eiser betoogt dat niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan vanwege een verschil in beschermingsbeleid tussen Duitsland en Nederland ten aanzien van Turkije, oordeelt de rechtbank dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een fundamenteel verschil in beschermingsbeleid is. Daarnaast heeft eiser ook niet aannemelijk gemaakt dat hij niet de mogelijkheid heeft om over dit gestelde verschil te klagen bij de Duitse autoriteiten in zijn asielprocedure.
Artikel 17 van de Dublinverordening
7. Verweerder kan op grond van artikel 17, eerste lid van de Dublinverordening een
asielaanvraag onverplicht in behandeling nemen wanneer er sprake is van bijzondere,
individuele omstandigheden waardoor een overdracht leidt tot onevenredige hardheid.
7.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om artikel 17 van de Dublinverordening toe te passen. Niet is gebleken van structurele tekortkomingen in de asielprocedure die van belang kunnen zijn voor het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Een verschil in fundamenteel beschermingsbeleid kan geen rol spelen bij de vraag of er sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat er sprake is van onevenredige hardheid. [7] Verder maakt eisers betoog dat er sprake is van privéleven in Nederland het oordeel niet anders, omdat eiser deze stelling niet heeft onderbouwd. Voor zover eiser doelt op de oom en neef die hij in Nederland zou hebben, volgt de rechtbank verweerder in zijn standpunt dat deze familiebanden niet zijn onderbouwd. Daarbij heeft eiser ook in beroep de gestelde familieband niet onderbouwd.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
9. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [8] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
10. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van N. Bagheri, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak op het beroep, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb.
2.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3.Verordening 604/2013
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
6.ECLI:EU:C:2023:934.
8.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.