ECLI:NL:RBDHA:2024:12203

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juli 2024
Publicatiedatum
5 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.19881
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een asielaanvraag van een Moldavische eiser met betrekking tot geloofwaardigheid en zorgvuldigheid van besluitvorming

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 24 juli 2024, wordt het beroep van een Moldavische eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, geboren in 1993, diende op 25 februari 2024 een aanvraag in voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de minister op 30 april 2024 als ongegrond werd afgewezen. De rechtbank behandelt het beroep op 4 juni 2024, waarbij zowel de gemachtigde van de eiser als die van de minister aanwezig zijn.

De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de asielaanvraag ongegrond is. De eiser heeft problemen ondervonden in Moldavië, onder andere vanwege zijn Roma-etniciteit en een aanhouding door de politie. De minister heeft echter de geloofwaardigheid van de verklaringen van de eiser in twijfel getrokken, met name met betrekking tot de aanhouding en de daaruit voortvloeiende problemen. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende zorgvuldig heeft gehandeld, hoewel niet alle tegenstrijdige verklaringen aan de eiser zijn voorgelegd tijdens het gehoor.

De rechtbank stelt vast dat de minister de elementen van de asielaanvraag niet zwaarwegend genoeg acht om te concluderen dat de eiser vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag. De rechtbank oordeelt dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de discriminatie die hij ondervindt als Roma in Moldavië zo ernstig is dat hij niet kan functioneren in de maatschappij. De rechtbank wijst het beroep van de eiser af en veroordeelt de minister in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.750,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.19881

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.J. Verwers),
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
(gemachtigde: mr. E. Özel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser is van Moldavische nationaliteit en geboren op [geboortedatum] 1993. Hij heeft op 25 februari 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 30 april 2024 deze aanvraag afgewezen als ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 4 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser is samen met een kennis, [persoon A], door de politie aangehouden op verdenking van illegale handel. De politie heeft hem daarna geprovoceerd om steekpenningen te betalen. Dit is hem vervolgens ten laste gelegd. Daarnaast heeft eiser problemen ondervonden in Moldavië vanwege zijn Roma etniciteit. Ook heeft hij problemen met zijn familie omdat hij zijn relatie met zijn vrouw heeft voortgezet nadat ze enkele jaren uit elkaar zijn geweest omdat zij was vreemdgegaan. Tot slot heeft eiser problemen vanwege een ruzie met de zoon van de burgemeester.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Problemen vanwege Roma etniciteit;
Aanhouding 25 december 2023 en de daaruit voortvloeiende problemen;
Voortzetting relatie [persoon B] en de daaruit voortvloeiende familieproblemen;
Ruzie met de zoon van de burgemeester.
De minister acht de elementen ‘identiteit, nationaliteit en herkomst’, ‘voortzetting relatie’ en ‘ruzie met de zoon van de burgemeester’ geloofwaardig. Het element ‘problemen vanwege Roma etniciteit’ acht de minister deels geloofwaardig en het element ‘aanhouding en de daaruit voortvloeiende problemen’ ongeloofwaardig. De geloofwaardig geachte elementen zijn volgens de minister echter niet zwaarwegend genoeg om te concluderen dat eiser vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag of dat hij een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Op wat de minister daartoe overweegt wordt hieronder – voor zover relevant – nader ingegaan.
Is het bestreden besluit zorgvuldig tot stand gekomen?
6. Eiser stelt dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Hij is tijdens het gehoor ten onrechte niet met de tegengeworpen tegenstrijdige verklaringen geconfronteerd. Dat de minister betoogt dat er geen sprake is van tegenstrijdigheden, maar van wisselende verklaringen is slechts een woordenspel. Bovendien heeft de minister in het gehoor en bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van zijn verklaringen geen rekening gehouden met zijn referentiekader. Hij is namelijk analfabeet zonder enige opleiding.
6.1.
De rechtbank overweegt dat de minister een vreemdeling tijdens het nader gehoor moet wijzen op eventueel geconstateerde tegenstrijdigheden. [1] De vreemdeling moet bij het afnemen van het nader gehoor in de gelegenheid worden gesteld om zo volledig mogelijk de onderbouwing van de noodzakelijke elementen van zijn aanvraag aan te voeren. Dit houdt onder meer in dat de vreemdeling in de gelegenheid wordt gesteld om uitleg te geven over eventueel ontbrekende elementen, inconsistenties of tegenstrijdigheden in zijn verklaringen. Volgens de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) mag de minister de vreemdeling dus niet pas in het voornemen met een groot aantal tegenstrijdigheden confronteren, terwijl hij in het nader gehoor met geen enkele is geconfronteerd. [2]
6.2.
De rechtbank oordeelt dat de minister het besluit gelet op wat hierboven is overwogen voldoende zorgvuldig heeft voorbereid. Hoewel eiser niet met alle specifieke tegenstrijdige verklaringen is geconfronteerd, is hij wel met enkele tegenstrijdigheden geconfronteerd. Zo heeft de hoormedewerker eiser bijvoorbeeld geconfronteerd met zijn wisselende verklaringen over waar het gesprek met de politie plaatsvond en hoe lang het gesprek op het politiebureau duurde. [3] Verder heeft de minister voldoende rekening gehouden met het referentiekader van eiser. Hoewel uit het Medifirst-rapport blijkt dat eiser moeite heeft met het benoemen van exacte data, verwacht de minister terecht van hem dat hij uitgebreider en duidelijker had kunnen vertellen over hoe hij bijvoorbeeld naar het politiebureau is gegaan. Bovendien heeft de hoormedewerker gedurende het gehele gehoor eiser vaak om nadere uitleg gevraagd of hem in de gelegenheid gesteld om zijn verklaringen nader te concretiseren. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Discriminatie vanwege Roma-etniciteit
7. Eiser betoogt dat de door hem ondervonden discriminatie als Roma in Moldavië een dusdanig ernstige beperking van zijn bestaansmogelijkheid heeft opgeleverd dat hij daarom in aanmerking komt voor een asielvergunning. De minister is ten onrechte voorbij gegaan aan de concrete verklaringen over zijn persoonlijke situatie. Dit terwijl uit zijn verklaringen blijkt dat de mishandelingen, het niet kunnen verkrijgen van werk en het niet krijgen van medische zorg direct te maken hebben met zijn Roma-etniciteit. Ook heeft de minister ten onrechte gesteld dat zijn vrees voor vervolging niet aannemelijk is. Ter onderbouwing van de zeer slechte situatie van Roma verwijst eiser naar het Country Report on Human Rights Practices over Moldavië van de United States Department of States (USDOS). [4] Bovendien stelt de minister ten onrechte dat hij zich bij problemen kan wenden tot de Moldavische autoriteiten. Uit het rapport van USDOS blijkt namelijk ook dat de Moldavische politie er niet in slaagde of weigerde om discriminatiezaken tegen Roma te onderzoeken. Ook is de minister niet ingegaan op het feit dat eisers vader aangifte heeft gedaan bij de politie, maar dat de politie niks met deze aangifte heeft gedaan. [5]
7.1.
De rechtbank oordeelt allereerst dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt stelt dat eiser het causale verband tussen zijn ondervonden problemen en zijn Roma-etniciteit niet aannemelijk heeft gemaakt. De minister is daarbij ingegaan op de door eiser gestelde ondervonden problemen. Zo stelt eiser dat hij geen medische zorg kon krijgen vanwege zijn etniciteit, maar heeft hij ook verklaard dat hij wel toegang zou krijgen tot zorg als hij hier de financiële middelen voor zou hebben. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij geen toegang tot werk had, omdat hij Roma is. De minister stelt niet ten onrechte dat dit berust op een niet aannemelijk gemaakt vermoeden van eiser. Zo heeft eiser verklaard dat wanneer hij een hogere opleiding of diploma had gehad, hij waarschijnlijk wel werk had kunnen vinden. [6] Ook heeft eiser verklaard dat hij wel kleinere klusjes heeft verricht zoals het plukken van appels en het werken als verkoper. [7] Wat betreft de aanvallen die eiser heeft meegemaakt, stelt de minister tot slot terecht dat eiser enkel kan verklaren dat dit te maken heeft met zijn etniciteit. Wanneer hem gevraagd wordt waar hij dit op baseert, verklaart eiser echter slechts dat hij niet weet hoe hij dit kan uitleggen. [8]
7.2.
De rechtbank is bovendien van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hoewel Roma in Moldavië discriminatie kunnen ervaren, eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de discriminatie zo ernstig is dat hij dusdanig wordt beperkt in zijn bestaansmogelijkheden dat hij onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kan functioneren. Eiser heeft namelijk in Moldavië kunnen wonen en enkele werkzaamheden kunnen verrichten [9] . Ook heeft eiser een paspoort kunnen verkrijgen van de Moldavische autoriteiten. De minister stelt verder terecht dat als eiser toch problemen mocht ondervinden, hij zich kan wenden tot de Moldavische autoriteiten. Eisers enkele verwijzing naar het rapport van USDOS is onvoldoende om te kunnen oordelen dat ook de hogere Moldavische autoriteiten hem bij problemen niet kunnen of willen helpen. Bovendien heeft eiser verklaard nog nooit hulp gezocht te hebben bij de Moldavisch autoriteiten. [10] Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de minister ten onrechte het element “problemen naar aanleiding van de arrestatie” ongeloofwaardig geacht?
8. Eiser stelt dat de minister zich ten onrechte op het standpunt stelt dat de arrestatie en de problemen die hieruit voortvloeien ongeloofwaardig zijn.
Ontbrekende documenten
8.1.
Eiser betoogt dat de minister hem ten onrechte tegenwerpt dat hij geen documenten heeft overgelegd die zijn relaas ondersteunen. Hij heeft namelijk inspanningen verricht om deze later alsnog te verkrijgen. Zo heeft hij zijn elfjarige dochter om hulp gevraagd, maar zij heeft de documenten niet kunnen vinden. Zijn vader kan hij verder niet om hulp vragen omdat hij en zijn vader problemen hebben nu hij weer een relatie heeft met zijn eerdere vrouw. De minister heeft deze problemen ook geloofwaardig geacht. Hoewel eisers vrouw nog contact heeft met zijn vader, kan ook zij dit niet voor hem vragen. Zij en zijn vader hebben namelijk alleen nog contact over hun dochter die bij zijn vader verblijft. Ook [persoon A] kan geen rol spelen, omdat hij in Oekraïne verblijft. Tot slot betoogt eiser dat hij bij zijn vlucht alleen zijn paspoorten kon meenemen en niet de andere documenten, omdat de paspoorten voor het grijpen lagen en nodig waren voor het reizen. Hij wist niet dat hij de andere documenten ook nodig zou hebben.
8.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister eiser niet ten onrechte tegenwerpt dat hij onvoldoende inspanningen heeft verricht om documenten te overleggen die zijn asielrelaas ondersteunen. Dit terwijl eiser wel heeft verklaard in het bezit te zijn van deze documenten. Eiser heeft namelijk verklaard dat bij zijn vader thuis brieven over de rechtszaak liggen, documenten over de gesprekken bij de politie en een brief over zijn vrijlating tot aan de rechtbankzitting. [11] Van eiser had verwacht mogen worden dat hij deze documenten had meegenomen of meer inspanningen had verricht om deze alsnog te krijgen. Dat hij zijn minderjarige dochter alsnog heeft gevraagd om de documenten te zoeken, is onvoldoende. Eiser heeft namelijk ook verklaard dat zijn vrouw nog steeds contact heeft met zijn vader over hun dochter. Verder heeft eiser verklaard dat hij nog wel contact kan hebben met zijn moeder die in Duitsland verblijft, maar dat het hem pijn doet om contact met haar op te nemen. De minister stelt niet ten onrechte dat van eiser verwacht had mogen worden dat hij via de bemiddeling van zijn vrouw en/of moeder alsnog had kunnen proberen om aan deze documenten te komen. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
Situatie ten tijde van vertrek
8.3.
Eiser betoogt dat de minister ten onrechte stelt dat hij ongerijmd heeft verklaard over de situatie ten tijde van zijn vertrek uit Moldavië. Dat hij heeft verklaard dat er op het moment dat hij vluchtte niemand thuis was omdat zijn vader en dochter naar een bruiloft van familie waren, is niet tegenstrijdig aan zijn verklaring dat hij om 4:00 in de ochtend is vertrokken. In de zienswijze heeft hij namelijk toegelicht dat zijn vader en dochter op die bruiloft hebben overnacht en pas in de avond zijn teruggekomen. De minister werpt hem ten onrechte tegen dat hij dit ook eerder in het gehoor kenbaar had kunnen verklaren.
8.4.
De rechtbank oordeelt dat eisers verklaringen over de nacht van zijn vertrek niet per se tegenstrijdig zijn aan elkaar. Bovendien heeft de minister dit punt pas voor het eerst aan eiser tegengeworpen in het voornemen en is eiser in de zienswijze met een plausibele toelichting gekomen. De minister heeft hier niet aan voorbij kunnen gaan met de enkele stelling dat eiser deze nadere toelichting al in het gehoor kenbaar had kunnen en moeten maken. Dit argument slaagt.
Verklaringen over [persoon A]
8.5.
Eiser betoogt dat de minister hem ten onrechte tegenwerpt dat hij niet al in het gehoor heeft verklaard dat [persoon A] tegelijkertijd met hem is aangehouden door de politie en is meegenomen naar het politiebureau. Hij heeft namelijk wel in het gehoor verklaard dat ook [persoon A] zich drie dagen na de aanhouding moest melden, maar is gevlucht naar Oekraïne. Dit is een afdoende verklaring voor de omstandigheid dat eiser wat betreft de arrestatie over zichzelf spreekt en niet over [persoon A]. Niet valt in te zien dat eiser uit eigen beweging iets moet corrigeren over iets wat niet verkeerd in het gehoorverslag is opgenomen, omdat hier door de minister niet naar is gevraagd.
8.6.
De rechtbank oordeelt dat hoewel niet van eiser verwacht hoeft te worden dat hij gedurende het gehele gehoor verklaringen aflegt over [persoon A], het wel opvallend is dat eiser in het gehoor niets heeft verklaard over een eventuele arrestatie van [persoon A]. Eiser heeft namelijk verklaard dat hij en [persoon A] samen naar de markt zijn geweest en dat de spullen in de auto van hen samen waren. [12] De minister mocht hem dit dus tegenwerpen. Dit argument slaagt dus niet.
Afspraken en communicatie met politie
8.7.
Eiser stelt dat de minister hem ten onrechte tegenwerpt dat zijn verklaringen over de afspraken en communicatie met de politie wisselend zijn. Hij heeft namelijk in het asielrelaas slechts basaal samengevat wat er is gebeurd en daarna bij de vragen gedetailleerder antwoord gegeven. In de zienswijze heeft hij zijn verklaringen over de communicatie met de politie en de rol van de verkoopster van de winkel als tussenpersoon op een rij gezet, nader geduid en van nog meer details voorzien. De minister stelt ten onrechte dat hij in de zienswijze enkel een deel van zijn verklaringen over de problemen met de politie heeft herhaald.
8.8.
De rechtbank oordeelt dat de minister zich terecht op het standpunt stelt dat eisers verklaringen over de afspraken en de communicatie met de politie wisselend zijn. Zo verklaart eiser enerzijds dat hij door de politieagenten gevraagd werd om naar het politie bureau te komen, maar anderzijds dat hij door agenten is meegenomen. [13] Bovendien verklaart eiser wisselend over hoe hij en de politie afspraken hebben gemaakt. Zo verklaart hij eerst dat de politie hem vertelde op welke dag hij op het politiebureau moest verschijnen, maar verklaart hij later dat de afspraken tussen hem en de politie via een verkoopster in een winkel liepen. [14] De minister mocht dus van eiser verwachten dat hij gedetailleerder over deze gebeurtenissen zou kunnen verklaren, nu de problemen van de politie de directe reden zijn geweest voor het vertrek van eiser uit Moldavië. Dit argument slaagt dus niet.
Vervolging strafbare feiten
8.9.
Tot slot betoogt eiser dat de minister hem ten onrechte tegenwerpt dat het opmerkelijk is dat politie hem slechts voor de steekpenningen zou willen vervolgen, maar niet voor de vermeende illegale handel.
8.10.
De minister heeft op de zitting aangegeven dat in eerste instantie de arrestatie en de daaruit voortvloeiende problemen met de politie al ongeloofwaardig worden geacht en dat dit punt daarom niet langer wordt tegengeworpen. Dit punt behoeft dus geen nadere bespreking.
Tussenconclusie
8.11.
Gelet op overwegingen 8.4 en 8.10 vallen de tegenwerping over de situatie ten tijde van vertrek en het punt ‘vervolging strafbare feiten’ weg in de geloofwaardigheidsbeoordeling. Desgevraagd heeft de minister op zitting toegelicht dat het zwaartepunt in de geloofwaardigheidsbeoordeling ligt bij de verklaringen over de problemen met de politie en het ontbreken van documenten. Naar het oordeel van de rechtbank neemt de minister dit standpunt niet ten onrechte in. Ondanks het feit dat de rechtbank van oordeel is dat de minister ten onrechte heeft overwogen dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over de situatie ten tijde van zijn vertrek, maakt dit de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling dus niet anders. De beroepsgrond slaagt gelet daarop niet.
Artikel 8 van het EVRM
9. Eiser betoogt dat de minister gelet op artikel 8 van het EVRM had moeten wachten met het nemen van een beslissing op zijn aanvraag totdat er was beslist op de asielaanvraag van zijn partner en kinderen die zich ook in Nederland bevinden. Er is namelijk sprake van gezinsleven en dus zou eiser wellicht aanspraak maken op een vergunning op die grond.
9.1.
De rechtbank oordeelt dat er geen sprake kan zijn van een inbreuk op het eventuele gezinsleven. Op het moment van de afwijzing van eisers asielaanvraag, werd de asielaanvraag van zijn partner en minderjarige kinderen namelijk in de Dublinprocedure behandeld. Zij hadden dus geen rechtmatig verblijf in Nederland op grond van een verblijfsvergunning en dus had de minister niet op grond van artikel 8 van het EVRM hoeven te toetsen of eiser in aanmerking kwam voor een vergunning op die grond. Bovendien merkt de rechtbank op dat de aanvragen van de partner en kinderen van eiser één dag na de afwijzing van eisers asielaanvraag buiten behandeling zijn gesteld. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Terugkeerbesluit
10. Eiser stelt dat de minister de vertrektermijn in het bestreden besluit ten onrechte heeft teruggebracht naar 0 dagen omdat het eerder aan hem uitgevaardigde terugkeerbesluit uit 2020, anders dan de minister veronderstelt, zijn werking heeft verloren. Eiser is namelijk na dit uitgevaardigde terugkeerbesluit teruggekeerd naar Moldavië. Dit blijkt onder andere uit het feit dat eiser in augustus 2022 in Moldavië een paspoort heeft verkregen. Ook blijkt uit de stempels in zijn paspoort dat hij in 2023 en 2024 Moldavië is in- en uitgereisd. Het eerdere terugkeerbesluit kan daarom niet gehandhaafd worden. Dit geldt ook voor het inreisverbod, omdat het terugkeerbesluit daar een voorwaarde voor is.
10.1.
Artikel 45, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) bepaalt dat het besluit tot afwijzing van een asielaanvraag van rechtswege als terugkeerbesluit geldt, tenzij al eerder een terugkeerbesluit tegen de vreemdeling is uitgevaardigd en de vreemdeling niet aan de daaruit voortvloeiende terugkeerverplichting heeft voldaan.
10.2.
De rechtbank overweegt allereerst dat tussen partijen niet langer in geschil is dat het eerder opgelegde terugkeerbesluit aan eiser niet meer geldig is. De minister heeft op de zitting namelijk toegegeven dat de verwijzing naar het eerder opgelegde terugkeerbesluit in het bestreden besluit onjuist is en dat er dus een gebrek kleeft aan het bestreden besluit.
10.3.
Naar het oordeel van de rechtbank betekent dit dus dat, gelet op artikel 45, eerste lid, van de Vw 2000, de afwijzing van de asielaanvraag van eiser van rechtswege als terugkeerbesluit geldt. Omdat het terugkeerbesluit echter in zijn geheel niet is gemotiveerd, kleeft er een gebrek aan het terugkeerbesluit.
10.4.
De rechtbank ziet echter aanleiding om aan dit gebrek voorbij te gaan, omdat eiser niet in zijn belangen is geschaad. [15] Uit het bestreden besluit volgt namelijk ondubbelzinnig dat de minister wil dat eiser terugkeert naar Moldavië. Bovendien had de minister in het voornemen wel een gemotiveerd terugkeerbesluit opgelegd waarin stond dat eiser binnen vier weken naar Moldavië zou moeten vertrekken. Eiser heeft echter in zowel de zienswijze als later in de beroepsfase of op de zitting geen bezwaren kenbaar gemaakt tegen een vertrektermijn van vier weken of tegen Moldavië als land van terugkeer. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond.
12. Vanwege de toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht veroordeelt de rechtbank de minister wel in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
€ 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. de Gooijer, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Bouman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 16 van de Procedurerichtlijn en artikel 3.113, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 14 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2959.
3.Verslag nader gehoor, p. 11.
4.USDOS, Country Reports on Human Rights Practices: Moldova (2023).
5.Verslag nader gehoor, p. 17 en 18 en de correcties en aanvullingen bij het nader gehoor.
6.Verslag nader gehoor, p. 16.
7.Verslag nader gehoor, p. 15 en Verslag aanmeldgehoor, p. 5.
8.Verslag nader gehoor, p. 17.
9.Verslag nader gehoor, p. 17.
10.Verslag nader gehoor, p. 17.
11.Verslag nader gehoor, p. 8-10 en 12.
12.Verslag nader gehoor, p. 4 en 11.
13.Verslag nader gehoor, p. 4 en 13.
14.Verslag nader gehoor, p. 4 en 11.
15.Artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht.