Op 30 juli 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaken NL23.33600 en NL23.33601, waarbij verzoekers, een gezin dat gezamenlijk asiel heeft aangevraagd, beroep had ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op hun asielaanvragen van 26 juni 2022. De verzoekers hebben op 23 oktober 2023 afzonderlijk beroep ingesteld. De minister van Asiel en Migratie heeft op 9 juli 2024 de asielaanvragen ingewilligd, waarna de verzoekers hun beroepen hebben ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat er samenhang is tussen de zaken van verzoekers, aangezien zij als gezinsleden gezamenlijk zijn ingereisd en gelijktijdig hun asielaanvragen hebben ingediend. De rechtbank heeft de minister van Asiel en Migratie veroordeeld in de proceskosten van verzoekers, omdat de minister niet binnen de geldende termijn op de asielaanvragen heeft beslist en de aanvragen hangende het beroep zijn ingewilligd.
De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 437,50, gebaseerd op de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank heeft geoordeeld dat de wegingsfactor 'licht' van toepassing is, aangezien de beroepen alleen betrekking hadden op het niet tijdig nemen van een besluit. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie.