ECLI:NL:RBDHA:2024:12241

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 augustus 2024
Publicatiedatum
5 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.18000 en NL24.14032
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen en beroep tegen alsnog genomen besluit in vreemdelingenzaak met betrekking tot mvv familie en gezin

Op 5 augustus 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiseres en de minister van Asiel en Migratie. Eiseres, een Marokkaanse vrouw geboren in 1974, had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij haar partner in Nederland te kunnen verblijven. De aanvraag werd afgewezen op basis van het niet voldoen aan het middelenvereiste en het inburgeringsvereiste. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, zowel tegen het niet-tijdig beslissen op haar bezwaar als tegen het bestreden besluit van de minister. De rechtbank heeft de beroepen op 12 juli 2024 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.

De rechtbank oordeelde dat het beroep tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk was, omdat de minister inmiddels een besluit had genomen op het bezwaar van eiseres. Wat betreft het bestreden besluit, concludeerde de rechtbank dat de minister terecht had geoordeeld dat eiseres niet voldeed aan het middelenvereiste, aangezien haar partner een uitkering ontving en niet kon aantonen dat hij blijvend en volledig arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelde ook dat het inburgeringsvereiste niet in strijd was met artikel 8 van het EVRM, en dat eiseres niet in aanmerking kwam voor een ontheffing van dit vereiste.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling, omdat de minister tijdig had gereageerd op de ingebrekestelling van eiseres. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 5 augustus 2024, en partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.18000 en NL24.14032

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiseres] , V-nummer: [V-nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.S. Yap),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. S. van der Steen).

Procesverloop

Bij besluit van 28 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een mvv [1] met het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ kennelijk ongegrond verklaard.
Op 29 maart 2024 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op haar bezwaar.
Op 24 april 2024 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank heeft de beroepen op 12 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, [naam 1] (referent), [naam 2] (tolk) en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedag] 1974 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben. Zij wil bij referent, haar partner, verblijven. Op 4 januari 2023 heeft referent daarom een aanvraag ingediend voor een mvv.
2. Bij het primaire besluit van 7 juli 2023 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Bij het bestreden besluit is verweerder bij de afwijzing gebleven. Verweerder heeft geconcludeerd dat niet voldaan is aan het middelenvereiste en het inburgeringsvereiste. Verweerder heeft overwogen dat referent niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het middelenvereiste, omdat niet aangetoond is dat hij blijvend en volledig arbeidsongeschikt is of dat hij blijvend niet kan voldaan aan de sollicitatieplicht. Daarnaast is eiseres niet geslaagd voor het inburgeringsexamen en is er geen reden om haar van de plicht om te slagen voor het examen te ontheffen. Het is namelijk niet op voorhand duidelijk dat eiseres niet in staat is om voor het examen te slagen. Verder heeft verweerder overwogen dat het bestreden besluit niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. [2] Tot slot was er geen aanleiding eiseres te horen op het bezwaar nu dit kennelijk ongegrond is.
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Zij voert aan dat referent ten onrechte niet is vrijgesteld van het middelenvereiste. Referent moet feitelijk als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt worden beschouwd. Verweerder houdt te strikt vast aan de eis dat documentatie van een bedrijfs- of keuringsarts moet worden overgelegd. Uit het overgelegde psychodiagnostische onderzoek blijkt al voldoende dat er geen reële kans is op arbeidsparticipatie. In beroep heeft eiseres verder een brief van de gemeente Rotterdam overgelegd waaruit blijkt dat referent van 17 juni 2024 tot en met 16 december 2024 is ontheven van de arbeidsverplichting. Ten aanzien van het inburgeringsvereiste doet eiseres een beroep op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 16 april 2024, waarin is geoordeeld dat het inburgeringsvereiste discriminatie op grond van ras inhoudt. [3] Mocht deze uitspraak niet worden gevolgd, dan voert eiseres aan dat ten onrechte geen ontheffing is verleend voor het inburgeringsvereiste. Zij heeft meermaals het inburgeringsexamen afgelegd, maar zij is daarvoor niet geslaagd. De inburgeringsverplichting maakt voor eiseres de uitoefening van het recht op gezinshereniging onmogelijk dan wel uiterst moeilijk. Eiseres wijst op haar persoonlijke omstandigheden en de door haar getoonde wil om te slagen voor het inburgeringsexamen. Ter onderbouwing van haar wil om te slagen en haar inspanningen om zich voor te bereiden op het inburgeringsexamen heeft eiseres in beroep een rapport overgelegd van de instelling waar eiseres zich heeft voorbereid op het inburgeringsexamen. Eiseres doet ook een beroep op artikel 8 van het EVRM. Zij wil bij referent verblijven, kan referent in Nederland goed ondersteunen en zij kan het economisch belang van Nederland dienen. Tot slot voert eiseres aan dat het bezwaar ten onrechte kennelijk ongegrond is verklaard. Gelet daarop heeft verweerder ook ten onrechte overwogen dat geen dwangsom is verschuldigd vanwege het niet-tijdig beslissen op het bezwaar.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Beroep tegen het niet-tijdig beslissen
4. Verweerder heeft met het bestreden besluit beslist op het bezwaar van eiseres. Nu verweerder een besluit op het bezwaar heeft genomen, heeft eiseres geen procesbelang bij een beoordeling van het beroep tegen het niet-tijdig nemen van een besluit. Het beroep is, voor zover het is gericht tegen het niet-tijdig beslissen, daarom niet-ontvankelijk.
5. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling voor het beroep tegen niet-tijdig beslissen. Eiseres heeft op 13 maart 2024 een ingebrekestelling verzonden aan verweerder. Verweerder heeft deze ingebrekestelling op 14 maart 2024 ontvangen. Verweerder heeft vervolgens binnen 14 dagen, namelijk op 28 maart 2024, een besluit genomen. Gelet hierop werd op het moment van het instellen van het beroep niet voldaan aan de vereisten waaraan op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb moet zijn voldaan voordat beroep kan worden ingesteld.
Beroep tegen het bestreden besluit
6. Niet in geschil is dat referent niet aan het middelenvereiste voldoet, nu hij een uitkering krachtens de Pw [4] krijgt en inkomsten uit die uitkering niet kunnen worden aangemerkt als zelfstandige middelen. In geschil is of referent van het middelenvereiste moet worden vrijgesteld.
7. Uit artikel 3.22, tweede lid, van het Vb [5] volgt dat de vreemdeling van het middelenvereiste kan worden vrijgesteld als de referent naar het oordeel van de minister blijvend en volledig arbeidsongeschikt is. Deze vrijstellingsgrond is ook opgenomen in paragraaf B7/2.1.1 van de Vc. [6] Als de vreemdeling een Pw-uitkering krijgt, geldt volgens het beleid uit deze paragraaf dat de referent ten minste twee jaar volledig arbeidsongeschikt is én (gedeeltelijk) herstel van de referent voor ten minste nog een jaar redelijkerwijs is uitgesloten. Uit paragraaf B7/5 van de Vc volgt vervolgens dat uit een verklaring van een bedrijfsarts of verzekeringsarts moet blijken van die blijvende en volledige arbeidsongeschiktheid. Op grond van paragraaf B7/2.1.1 van de Vc wordt de referent ook vrijgesteld van het middelenvereiste als hij blijvend niet in staat is aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen. Dit wordt in ieder geval aangenomen indien de referent vijf jaar volledig is ontheven van de plicht tot arbeidsinschakeling én gedeeltelijke of volledige arbeidsinschakeling niet binnen één jaar is te voorzien.
8. Verweerder heeft zich voldoende gemotiveerd en op goede gronden op het standpunt gesteld dat referent niet voldoet aan de voorwaarden om te worden vrijgesteld van het middelenvereiste. Niet is aangetoond dat referent blijvend en volledig arbeidsongeschikt is. Het overgelegde psychodiagnostische onderzoek heeft verweerder daartoe onvoldoende kunnen achten. Los van het feit dat dit geen verklaring is van een bedrijfsarts of verzekeringsarts, heeft verweerder terecht overwogen dat uit dit stuk niet blijkt dat referent ten minste twee jaar volledig arbeidsongeschikt is en dat niet te verwachten is dat referent binnen een jaar of na dit jaar geheel of gedeeltelijk zal herstellen. Verder heeft verweerder terecht overwogen dat niet is gebleken dat referent blijvend niet in staat is om te voldoen aan de arbeidsinschakelingplicht. Hij heeft namelijk niet aangetoond dat hij voor een periode van vijf jaar is vrijgesteld van de sollicitatieplicht en dat niet te verwachten is dat hij binnen een jaar weer kan werken. De door referent overgelegde ontheffing van de arbeidsverplichtingen voor de duur van zes maanden dateert van na het bestreden besluit en is bovendien onvoldoende om aan te tonen dat eiser voor een periode van vijf jaar is vrijgesteld van arbeidsverplichtingen.
9. Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat niet is voldaan aan het middelenvereiste. Omdat het middelenvereiste een zelfstandige afwijzingsgrond is, laat de rechtbank de beroepsgronden van eiseres die zien op het inburgeringsvereiste onbesproken.
10. Het beroep op artikel 8 van het EVRM slaagt ook niet. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat niet (langer) wordt tegengeworpen dat geen sprake is van een duurzame en exclusieve relatie tussen eiseres en referent. In het primaire besluit heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eiseres uitvalt. Daarbij heeft verweerder alle relevante omstandigheden meegewogen. De enkele stellingen in beroep dat eiseres referent goed kan ondersteunen en dat zij het economisch belang van Nederland kan dienen, leiden niet tot een andere conclusie.
11. Ook wordt eiseres niet gevolgd in haar stelling dat zij en referent ten onrechte niet zijn gehoord in de bezwaarfase. De rechtbank stelt voorop dat horen een essentieel onderdeel is van de procedure. Toch heeft verweerder in dit geval kunnen afzien van horen in bezwaar. Verweerder mag met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht afzien van het horen in bezwaar, indien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel bestaat dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidend standpunt. Daar is in dit geval aan voldaan. Op basis van het door eiseres ingediende bezwaarschrift kon verweerder in redelijkheid concluderen dat op voorhand duidelijk was dat eiseres nog altijd niet aan de voorwaarden voldeed van de gevraagde verblijfsvergunning. Een gehoor zou daarom niet tot een ander besluit geleid hebben. Verweerder heeft dan ook terecht bepaald dat het bezwaar kennelijk ongegrond is.
12. Gelet op het voorgaande is het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling voor het beroep tegen het bestreden besluit bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het niet-tijdig nemen van een besluit op bezwaar niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 5 augustus 2024 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
4.Participatiewet.
5.Vreemdelingenbesluit 2000.
6.Vreemdelingencirculaire 2000.