ECLI:NL:RBDHA:2024:12268

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2024
Publicatiedatum
6 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.5027
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Gaastra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een asielaanvraag van een Algerijnse nationaliteit met betrekking tot rekrutering door IS

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser, van Algerijnse nationaliteit, heeft op 7 september 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend. De minister van Migratie en Asiel heeft deze aanvraag op 9 februari 2024 afgewezen als ongegrond. De rechtbank heeft het beroep op 2 april 2024 behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel eiser als de minister aanwezig waren. Na een schorsing van het onderzoek heeft de rechtbank op 25 juni 2024 het onderzoek gesloten zonder verdere zitting.

De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de asielaanvraag van eiser gegrond is. Eiser heeft verklaard dat hij meerdere keren door de Islamitische Staat (IS) is benaderd om voor hen te vechten en dat hij vreest voor zijn leven bij terugkeer naar Algerije. De minister heeft echter de verklaringen van eiser over de rekrutering door IS als ongeloofwaardig bestempeld, wat de rechtbank niet kan volgen. De rechtbank constateert dat de minister niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de verklaringen van eiser summier en vaag zijn, en dat er een zorgvuldigheidsgebrek is in de besluitvorming. Hierdoor kan het bestreden besluit niet in stand blijven.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen, waarbij eiser de mogelijkheid moet krijgen om inhoudelijk in te gaan op de nadere motivering van de minister. Tevens wordt de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.187,50. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming in asielzaken en de noodzaak voor de minister om adequaat te reageren op de verklaringen van de asielzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht

zaaknummer: NL24.5027 rectificatie

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. A.C. Pool),
en
de minister van Migratie en Asiel,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
(gemachtigde: mr. S.J. de Vries).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Hij heeft op 7 september 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 9 februari 2024 deze aanvraag afgewezen als ongegrond.
1.1.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 2 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister deelgenomen.
1.3.
De rechtbank heeft ter zitting het onderzoek geschorst. Hierna hebben partijen nog nadere stukken overgelegd.
1.4.
De rechtbank heeft aan partijen gevraagd of zij kunnen instemmen met een uitspraak zonder nadere zitting. Partijen hebben hier niet binnen de gestelde termijn op gereageerd. De rechtbank heeft daarom het onderzoek op 25 juni 2024 gesloten en de zaak niet verder behandeld op een zitting. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser heeft de Algerijnse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 2005. Islamitische Staat (IS) heeft eiser en andere jongens meerdere malen proberen te rekruteren om voor hen te vechten. Daarnaast is een vriend van eiser door IS ontvoerd toen eiser en hij aan het voetballen waren. Ook is eiser opgeroepen voor de militaire dienstplicht. Bij terugkeer vreest eiser dat hij ontvoerd of gedood zal worden door IS.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Oproep voor de militaire dienstplicht;
Problemen ondervonden met IS in Algerije.
De minister acht het eerste en tweede element geloofwaardig en het derde element niet geloofwaardig. De eerste twee elementen zijn niet zwaarwegendheid genoeg om te beoordelen dat eiser een verdragsvluchteling is of een reëel risico loopt op ernstige schade. De minister concludeert daarom dat de asielaanvraag van eiser als ongegrond moet worden afgewezen.
Is het beroep van eiser ontvankelijk?
6. Op 26 maart 2024 heeft de minister aan de rechtbank laten weten dat eiser staat geregistreerd als MOB (met onbekende bestemming). Ten tijde van de zitting op 2 april 2024 was dit nog steeds het geval. De minister stelde zich daarom op het standpunt dat daaruit afgeleid kon worden dat eiser niet langer wenste dat zijn beroep inhoudelijk behandeld zou worden en daarmee procesbelang mist. De gemachtigde van eiser heeft als reactie daarop laten weten dat zij contact heeft met eiser, dat hij in België in detentie verblijft en dat hij nog steeds prijs stelt op een inhoudelijke behandeling van zijn beroep. Op 14 mei 2024 heeft de gemachtigde van eiser de rechtbank laten weten dat eiser inmiddels weer terug is in Nederland. Om deze reden heeft de minister zijn standpunt inzake het procesbelang laten vallen. De rechtbank stelt vast dat dit ten tijde van het sluiten van het onderzoek geen geschilpunt meer was tussen partijen.
Heeft de minister voldoende gemotiveerd waarom het derde element niet geloofwaardig is geacht?
7. Eiser voert aan dat de minister het derde element geloofwaardig had moeten achten omdat hij alles wat hij weet over de groep die hem wilde rekruteren, heeft verteld. Indien werd beoordeeld dat hij te weinig verklaarde over IS, had de gehoormedewerker op grond van de samenwerkingsverplichting hem hierop moeten attenderen zodat hij uitvoeriger kon verklaren. Eiser voert aan dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd welke informatie hij nog meer had kunnen geven over de poging tot rekrutering door IS.
7.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat hij de verklaringen van eiser over het derde element als niet geloofwaardig mocht bestempelen. Zo heeft eiser verklaard dat hij niet wist door welke islamitische groepering hij werd bedreigd. [2] Ook blijkt dat de invloed van IS in Algerije marginaal is. IS is in steeds mindere getalen aanwezig en blijft steun onder de bevolking verliezen. Dit betekent dat eiser niet per definitie te maken heeft gehad met IS en dient eiser aannemelijk te maken dat hij persoonlijk door IS is benaderd. Hierin is eiser niet geslaagd, omdat eiser hier summier en vaag over heeft verklaard. De minister volgt de stelling van eiser dat er niet aan de samenwerkingsverplichting is voldaan niet. Aan eiser zijn meerdere vragen gesteld over het onderwerp, maar hij bleef summier en vaag verklaren. Eiser is hiermee in de gelegenheid gesteld om inzichtelijk te maken hoe de rekrutering in zijn werk ging en hij is hierin niet geslaagd. Van de minister kan niet verwacht worden te motiveren welke informatie gemist wordt over de rekrutering omdat dit het persoonlijke verhaal van eiser betreft.
7.2.
Deze beroepsgrond slaagt. De minister heeft in het voornemen niet duidelijk gemaakt waarom de verklaringen van eiser over dit element vaag en summier zijn. De minister noemt in het voornemen enkel de verklaringen die eiser over de ontvoering en rekrutering door IS heeft afgelegd op en concludeert vervolgens dat deze verklaringen vaag en summier zijn. [3] Waarom dit zo is, wordt niet duidelijk. Dit volgt evenmin zonder meer uit de inhoud van de verklaringen van eiser. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiser in de zienswijze heeft betwist dat zijn verklaringen summier zijn en heeft gewezen op het feit dat hij bij de ontvoering van zijn vriend door IS heeft verklaard over het aantal mensen dat bij de ontvoering betrokken was, het soort auto dat werd gebruikt en de naam van zijn vriend. [4] De minister heeft hier in het bestreden besluit niet op gereageerd. Ten aanzien van de rekrutering door IS heeft eiser in de zienswijze gewezen op de frequentie van de benaderingen, de personen die dit deden en de naam van de moskee waar het gebeurde. [5] In reactie hierop herhaalt de minister in het bestreden besluit het eerder ingenomen standpunt dat de verklaringen over de rekrutering niet inzichtelijk zijn. Waarom dit zo is, wordt wederom niet duidelijk. Hoewel het standpunt van de minister in het bestreden besluit dat het niet aan de minister is om aan te geven op welke punten een asielrelaas tekortschiet klopt, moet de minister (indien hij dat standpunt inneemt) wel motiveren waarom gegeven verklaringen vaag of summier zouden zijn. Dat is hier niet gebeurd. Het bestreden besluit kent daarom een motiveringsgebrek.
7.3.
De minister heeft in beroep een aanvullende motivering gegeven waarom het derde element volgens hem niet ten onrechte ongeloofwaardig is geacht. De minister heeft erop gewezen dat het relaas van eiser en het beeld dat eiser van IS schetst, namelijk dat zij op openbare plaatsen mensen benaderen om zich aan te sluiten bij de groep, niet goed past binnen de landeninformatie waaruit blijkt dat IS in Algerije op zeer kleine schaal aanwezig is. Verder heeft de minister gesteld dat niet valt in te zien dat IS zich meermaals tot de ouders van eiser gewend heeft om hem te rekruteren, zonder dat dit consequenties heeft gehad.
7.4.
De gemachtigde van eiser heeft op zitting in reactie op de aanvullende motivering erop gewezen dat eiser tijdens de gehoren niet is geconfronteerd met de vraag waarom het feit dat eiser geen gehoor heeft gegeven aan de pogingen van IS om hem te rekruteren tot nu toe zonder consequenties is gebleven. Deze vraag had eiser moeten worden gesteld tijdens de gehoren, mede gelet op de jonge leeftijd van eiser.
7.5.
De rechtbank begrijpt het betoog van de gemachtigde van eiser op zitting zo dat eiser stelt dat er een zorgvuldigheidsgebrek aan het besluit kleeft omdat hij pas in beroep de kans heeft gekregen om te reageren op de aanvullende motivering zoals weergegeven onder 7.3.. Dit betoog slaagt. De rechtbank stelt vast dat hij met deze inconsistentie niet is geconfronteerd tijdens het gehoor. Dit is door de minister niet betwist. Ook in de besluitvorming is hier geen melding van gemaakt. Eiser heeft dan ook pas in beroep de kans gekregen om hierop te reageren. Daarmee is niet voldaan aan het vereiste uit artikel 16 van de Procedurerichtlijn [6] waaruit volgt dat de vreemdeling tijdens het gehoor (of eventueel bij de zienswijze) in de gelegenheid wordt gesteld om uitleg te geven over inconsistenties in zijn verklaringen. [7] Dit levert een zorgvuldigheidsgebrek op.
7.6.
Het voorgaande levert een motiverings- en zorgvuldigheidsgebrek in de besluitvorming op. Verweerder heeft hiermee gehandeld in strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.
Overige beroepsgronden
8. Omdat de hiervoor vastgestelde gebreken doorwerken in het standpunt van de minister over de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiser kan het bestreden besluit reeds daarom niet in stand blijven. De rechtbank komt dan ook niet toe aan de bespreking van de overige beroepsgronden. Dat betekent dat de rechtbank ook niet meer ingaat op de door de minister na de schorsing gegeven motivering ten aanzien van het inreisverbod.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat de minister een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien omdat er een nieuwe beoordeling gemaakt moet worden. Dat is voorbehouden aan de minister. De minister zal voor het nieuw te nemen besluit eiser de mogelijkheid moeten bieden om inhoudelijk in te gaan op de nadere motivering inzake het ongeloofwaardig achten van het element over de problemen met IS. Dit kan zowel door eiser aan een nieuw gehoor te onderwerpen als door hem de gelegenheid te geven een aanvullende zienswijze in te dienen. De rechtbank bepaalt verder dat de minister binnen twaalf weken opnieuw dient te beslissen op de asielaanvraag van eiser. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de omstandigheid dat niet valt uit te sluiten dat de minister eiser zal uitnodigen voor een nader gehoor, waarbij hij (alsnog) geconfronteerd zal worden met inconsistenties.
9.1
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.187,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze met een waarde per punt van € 875,-).

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de minister op om binnen 12 weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.187,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van mr. T.J. Engberts, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht maakt dit mogelijk.
2.Verslag aanmeldgehoor 28 oktober 2023, p. 5.
3.Zie voornemen d.d. 24 januari 2024, p. 3.
4.Zie p. 5 en 6 van het rapport nader gehoor.
5.Zie p. 7 en 8 van het rapport nader gehoor.
6.Geïmplementeerd in artikel 3.113, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
7.ABRvS 22 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:182.