Op 1 augustus 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. De zaak betreft een verzoeker die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd, maar wiens aanvraag op 18 juni 2024 door de minister van Asiel en Migratie als kennelijk ongegrond is afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
Tijdens de zitting op 31 juli 2024 heeft de gemachtigde van verzoeker een brief van een longarts overgelegd, waaruit blijkt dat verzoeker sinds 19 juli 2024 is opgenomen op de tuberculose afdeling van een ziekenhuis. Vanwege deze opname kon verzoeker niet verschijnen bij de zitting. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het van belang is dat verzoeker in het kader van zijn beroep gehoord wordt. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, het bestreden besluit geschorst en bepaald dat verzoeker niet mag worden uitgezet totdat er op het beroep is beslist.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter de minister veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, welke zijn vastgesteld op € 1.750. De uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, in aanwezigheid van griffier mr. K.H.M.M. Otten, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.