ECLI:NL:RBDHA:2024:12301

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 augustus 2024
Publicatiedatum
7 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.29335
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000 met betrekking tot risico op onttrekking aan toezicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 augustus 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, een Georgische nationaliteit hebbende man, had tegen het besluit van 23 juli 2024 beroep ingesteld, waarbij hij tevens schadevergoeding vroeg. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 31 juli 2024 in Breda, waar eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, aanwezig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring was opgelegd omdat verweerder vreesde dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en de uitzettingsprocedure zou belemmeren. Eiser voerde aan dat hij altijd had meegewerkt en dat er op het moment van de maatregel geen risico bestond op onttrekking aan het toezicht. De rechtbank oordeelde dat de zware grond, namelijk het inreisverbod, ten onrechte was ingeroepen, maar dat de overige gronden voldoende waren om de maatregel te rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat verweerder voldoende voortvarend had gehandeld in de uitzettingsprocedure en dat er geen aanleiding was om de maatregel van bewaring onrechtmatig te achten. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.29335

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,V-nummer: [V-nummer] ,

(gemachtigde: mr. G.S.S. de Kok),
en

de minister van Asiel van Migratie,

(gemachtigde: mr. C.J. Ohrtmann).

Procesverloop

Bij besluit van 23 juli 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 31 juli 2024 op zitting behandeld in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1978 en de Georgische nationaliteit te hebben.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden [1] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden [2] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser voert aan dat er op het moment dat de maatregel van bewaring werd opgelegd er geen risico bestond dat hij zich aan het toezicht wilde onttrekken. Eiser heeft altijd meegewerkt. Hij heeft zijn asielaanvraag alleen ingetrokken, omdat er werd gezegd dat hij dan geen inreisverbod opgelegd zou krijgen. Aan eiser is toch een inreisverbod uitgevaardigd ondanks deze afspraak. Eiser wil daarom niet meer meewerken aan terugkeer naar zijn land van herkomst.
4. De rechtbank stelt vast dat uit de asielbeschikking van 28 mei 2024 volgt dat aan eiser een inreisverbod is opgelegd op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder zware grond 3h ten onrechte aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd, omdat het inreisverbod niet met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vw is opgelegd en niet is gebleken dat eiser tot ongewenst vreemdeling is verklaard.
5. De rechtbank is van oordeel dat de overige zware en lichte gronden feitelijk juist zijn. Verweerder heeft daarnaast de lichte gronden voldoende toegelicht. De zware en lichte gronden kunnen daarom ten grondslag worden gelegd aan de maatregel en kunnen de maatregel ook dragen, zodat het risico op onttrekking aan het toezicht daarmee is gegeven.
Voortvarend handelen
6. De rechtbank volgt niet de beroepsgrond van eiser dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gewerkt aan zijn uitzetting, omdat eiser pas op 7 augustus 2024 wordt uitgezet naar Georgië. Uit de aanbiedingsbrief van verweerder van verweerder blijkt dat er op 24 juli 2024 een vertrekgesprek is gevoerd, dat het identiteitsonderzoek op diezelfde datum is afgerond en dat een vluchtaanvraag is doorgezet. Hierbij is ook gevraagd om escorts bij de vlucht. De op 25 juli 2024 ontvangen vluchtgegevens zijn op 26 juli 2024 doorgestuurd naar de gemachtigde. De aanvraag transport is op 29 juli 2024 naar Schiphol verstuurd. Ter zitting heeft verweerder uitgelegd dat het boeken van de vlucht iets meer tijd vergt omdat rekening moet worden gehouden met de beschikbaarheid van escorts. Verweerder handelt gelet hierop voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser.
Ambtshalve toets
7. Ook voor het overige ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de maatregel van bewaring in de te toetsen periode op enig moment onrechtmatig is geweest.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 6 augustus 2024 door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.