ECLI:NL:RBDHA:2024:12323
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- A.L.M. Steinebach - de Wit
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 28 juni 2024 niet in behandeling genomen, omdat Polen verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 22 juli 2024 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van eiser en de minister aanwezig waren.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. In dit geval heeft Nederland een verzoek om overname aan Polen gedaan, dat door Polen is aanvaard.
Eiser voert aan dat er voor Polen niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan en dat de overdracht daarom moet worden achterwege gelaten. Dit betoog slaagt niet, omdat eiser geen onderbouwing heeft gegeven voor zijn claims. Daarnaast stelt eiser dat hij niet mag worden overgedragen aan Polen omdat zijn echtgenote in Nederland verblijft en zij volgens religieuze Jezidi traditie in het huwelijk zijn getreden. De rechtbank oordeelt echter dat de minister terecht heeft gesteld dat eiser geen beroep kan doen op artikel 9 van de Dublinverordening, omdat zijn echtgenote niet als gezinslid kan worden aangemerkt.
Eiser heeft ook aangevoerd dat de minister toepassing had moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening, omdat een overdracht onevenredige hardheid zou betekenen. De rechtbank oordeelt dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een huwelijk is voltrokken. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.