In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 2 augustus 2024 wordt het beroep van een Marokkaanse eiser beoordeeld, die zijn asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard zag door de minister van Asiel en Migratie. De eiser, die naar Oekraïne was gegaan voor zijn studie, vluchtte naar Portugal na de uitbraak van de oorlog in Oekraïne. Hij diende op 15 mei 2024 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel in, maar deze werd op 20 juni 2024 door de minister afgewezen, omdat de Portugese autoriteiten hem al internationale bescherming hadden verleend. De rechtbank behandelt het beroep op 23 juli 2024, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig is, maar de eiser en zijn gemachtigde niet verschijnen.
De rechtbank oordeelt dat de minister terecht de asielaanvraag niet-ontvankelijk heeft verklaard. De eiser heeft niet kunnen aantonen dat Portugal zijn verplichtingen uit het Vluchtelingenverdrag en artikel 3 van het EVRM niet naleeft. De rechtbank stelt vast dat de Portugese autoriteiten de eiser bescherming hebben geboden en dat hij toegang had tot medische zorg en werk. De rechtbank wijst erop dat het aan de eiser is om aan te tonen dat er in Portugal sprake is van tekortkomingen die een reëel risico op onmenselijke of vernederende behandeling met zich meebrengen.
De eiser betoogt dat hij in Portugal is mishandeld en dat hij psychisch lijdt onder deze ervaringen. Hij heeft echter geen bewijs geleverd dat de Portugese autoriteiten hem niet hebben geholpen of dat hij geen financiële bijstand kan krijgen voor zijn gebitsbehandeling. De rechtbank concludeert dat de minister geen nader onderzoek hoefde te doen naar de mogelijkheid van terugkeer naar Portugal, aangezien de Portugese autoriteiten hebben bevestigd dat de eiser daar kan worden toegelaten. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de niet-ontvankelijkheid van de asielaanvraag, zonder vergoeding van proceskosten.