In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Azerbeidzjaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. De eiser, geboren op een onbekende datum, heeft op 10 november 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De aanvraag werd op 2 mei 2024 door de minister van Asiel en Migratie afgewezen, waarna de eiser in beroep ging. Tijdens de zitting op 24 juli 2024 was de eiser aanwezig, bijgestaan door een waarnemend gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
De eiser stelde dat hij op 14 mei 2022 had deelgenomen aan een demonstratie in Baku tegen de Azerbeidzjaanse regering. Hij beweerde dat hij vanwege zijn deelname aan deze demonstratie vreest voor vervolging door de autoriteiten. De rechtbank oordeelde echter dat de verklaringen van de eiser over zijn deelname aan de demonstratie oppervlakkig en algemeen waren. Er waren geen documenten overgelegd die de dreiging van arrestatie onderbouwden, en de rechtbank vond de verklaringen van de eiser niet geloofwaardig.
De rechtbank concludeerde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij te vrezen had voor de Azerbeidzjaanse autoriteiten vanwege zijn politieke overtuiging. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de aanvraag voor asiel af, met de conclusie dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter A.G.D. Overmars, in aanwezigheid van griffier R. de Boer, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.