ECLI:NL:RBDHA:2024:12348
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening met betrekking tot het belang van het kind
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 2 augustus 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag op 25 juni 2024 afgewezen, met het argument dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser, die de aanvraag deed mede namens zijn minderjarige kind, betoogde dat de belangen van zijn kind niet voldoende waren meegewogen in het besluit van de minister. De rechtbank heeft de zaak op 23 juli 2024 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van eiser en de minister aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen aanleiding was om de asielaanvraag van eiser alsnog in behandeling te nemen. De rechtbank wijst erop dat de Dublinverordening bepaalt dat een lidstaat een asielaanvraag niet in behandeling neemt als een andere lidstaat verantwoordelijk is. Eiser had eerder asiel aangevraagd in Duitsland, en de Duitse autoriteiten hadden ingestemd met zijn terugname. Eiser voerde aan dat de belangen van zijn minderjarige zoontje niet goed waren meegenomen, maar de rechtbank oordeelt dat de band tussen het kind en de vriendin van eiser niet sterk genoeg was om de aanvraag onverplicht aan zich te trekken.
De rechtbank benadrukt dat de Dublinverordening niet bedoeld is voor gezinshereniging en dat de minister de bevoegdheid heeft om de aanvraag niet in behandeling te nemen, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling is genomen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.