In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 7 augustus 2024, wordt het beroep van een Nigeriaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, die stelt homoseksueel te zijn, heeft op 3 juni 2022 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, welke door de minister op 11 juli 2024 als ongegrond is afgewezen. De rechtbank behandelt het beroep en constateert dat eiser en zijn gemachtigde niet aanwezig waren op de zitting. De rechtbank oordeelt dat de minister de asielaanvraag terecht heeft afgewezen, omdat de gestelde homoseksuele geaardheid en de problemen die eiser heeft ondervonden niet geloofwaardig zijn geacht. Eiser heeft onvoldoende gedetailleerd verklaard over zijn ervaringen en gevoelens, en de minister heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eiser te summier en algemeen zijn.
De rechtbank gaat in op de verschillende beroepsgronden van eiser, waaronder het risico van de familie van zijn overleden vriend en de eisen die de minister aan zijn verklaringen heeft gesteld. De rechtbank concludeert dat de minister niet ten onrechte heeft geoordeeld dat eiser zijn homoseksualiteit niet aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank wijst erop dat eiser onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn persoonlijke situatie en dat de minister niet onterecht heeft gesteld dat de verklaringen van eiser over de gestelde problemen ongeloofwaardig zijn. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft.