ECLI:NL:RBDHA:2024:12350

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 augustus 2024
Publicatiedatum
7 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.20410
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van geloofwaardigheid biseksualiteit

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 2 augustus 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, die stelt van Senegalese nationaliteit te zijn, heeft op 19 april 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 8 mei 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft het beroep op 23 juli 2024 behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de minister de afwijzing van de asielaanvraag deugdelijk heeft gemotiveerd. De rechtbank oordeelt dat de biseksualiteit van eiser ongeloofwaardig is, omdat hij in eerdere asielprocedures geen melding heeft gemaakt van zijn seksuele gerichtheid. Eiser heeft in het verleden verklaard te zijn opgepakt en mishandeld vanwege zijn politieke activiteiten, maar niet vanwege zijn biseksualiteit. De rechtbank stelt vast dat de minister terecht heeft geconcludeerd dat er geen nieuw relevant element is dat de aanvraag zou rechtvaardigen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.20410

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. H. Loth),
en
de minister van Asiel en Migratie [1]
(gemachtigde: mr. A.N. Lammers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Hij heeft op 19 april 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 8 mei 2024 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL24.20411, op 23 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag als kennelijk ongegrond. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. De minister heeft deugdelijk gemotiveerd waarom de biseksualiteit van eiser ongeloofwaardig is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Procedureverloop
3. Eiser, die stelt van Senegalese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1990, heeft in mei 2021 voor het eerst een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel ingediend. Deze aanvraag is in juni 2021 niet in behandeling genomen. In december 2021 heeft eiser opnieuw asiel aangevraagd. Deze aanvraag is in januari 2022 kennelijk ongegrond verklaard. De onderhavige asielaanvraag heeft eiser vervolgens op 19 april 2024 met een M35-H formulier ingediend.
Het bestreden besluit
4. Eiser legt aan zijn herhaalde asielaanvraag – kort samengevat – ten grondslag dat hij Senegal heeft verlaten vanwege zijn biseksuele geaardheid en de daardoor ontstane problemen.
4.1.
Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
1. eisers identiteit, nationaliteit en herkomst, en
2. eisers seksuele gerichtheid.
4.1.1.
De minister acht de verklaringen van eiser met betrekking tot zijn nationaliteit en herkomst geloofwaardig. Eiser heeft zijn identiteit alleen niet met documenten aangetoond en heeft aliassen gebruikt. De minister stelt zich verder op het standpunt dat de problemen die eiser stelt te hebben gelijk zijn aan de problemen in zijn vorige asielprocedure. Er is daarom geen sprake van een nieuw relevant element.
De geloofwaardigheid van eisers nationaliteit en herkomst zijn onvoldoende zwaarwegend om aan te nemen dat eiser vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag of dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. De minister betrekt hierbij dat eiser afkomstig is uit Senegal. Senegal wordt aangemerkt als een veilig land van herkomst. [2] Dat Senegal is aangewezen als een veilig land van herkomst betekent namelijk dat een algemeen rechtsvermoeden geldt dat vreemdelingen die uit Senegal komen geen internationale bescherming nodig hebben. Voor Senegal geldt weliswaar een uitzondering voor LHBTI, eiser heeft volgens de minister alleen niet aannemelijk gemaakt dat hij tot die groep behoort.
Acht de minister de biseksuele gerichtheid van eiser ten onrechte ongeloofwaardig?
Heeft eiser zijn seksuele gerichtheid in de vorige procedure aangevoerd?
5. De minister werpt eiser tegen dat hij in de eerdere aanvraag geen melding heeft gemaakt van zijn biseksualiteit. Eiser betoogt dat hij duidelijk heeft gesteld dat hij in de vorige procedure opkwam voor LHBTI rechten in zijn land van herkomst en daardoor niet als zodanig zijn biseksualiteit naar voren heeft gebracht. Zijn biseksualiteit is daarom niet beoordeeld ingevolge artikel 4 van de Kwalificatierichtlijn. Wat de minister in het voornemen stelt is daarom onjuist en kan de geloofwaardigheid van het element biseksuele gerichtheid niet beïnvloeden. Daarnaast komt de minister in het voornemen terug op wat eiser heeft gememoreerd over God en biseksualiteit. De minister stelt onterecht dat dit niet overeenkomt met acceptatie. Ook leest de minister dit te letterlijk, eiser acht zijn biseksualiteit meer gecompliceerd en heeft zijn biseksualiteit ervaren op zijn eigen manier.
5.1.
Uit artikel 4 van de Kwalificatierichtlijn volgt dat de minister bij de behandeling van de asielaanvraag alle relevante feiten en omstandigheden betrekt. Ook is de samenwerkingsverplichting in dit artikel opgenomen. Concreet houdt de samenwerkingsverplichting in dat, indien de door de verzoeker om internationale bescherming aangevoerde elementen om welke reden dan ook niet volledig, actueel of relevant zijn, de betrokken lidstaat in deze fase van de procedure actief met de verzoeker moet samenwerken om alle elementen te verzamelen die het verzoek kunnen staven. [3]
5.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit de stukken blijkt dat eiser in de vorige asielprocedure niet heeft verklaard over zijn seksuele gerichtheid. Hij heeft in de vorige asielprocedure verklaard te zijn opgepakt, mishandeld en met de dood bedreigd vanwege zijn lidmaatschap aan de politieke beweging [naam]. Dit strookt niet met de latere verklaring van eiser [4] dat hij is mishandeld vanwege zijn politieke activiteiten en omdat eiser biseksueel is. Verder stelt de minister terecht dat eiser tijdens het gehoor juist meerdere keren heeft verklaard dat hij in de vorige procedure het wel over zijn biseksuele gerichtheid heeft gehad, terwijl eiser later zegt dat hij het in de vorige procedure niet expliciet over zijn biseksuele gerichtheid heeft gehad. Het is in beginsel aan eiser is om de redenen van zijn asielrelaas naar voren te brengen. Het betoog dat eiser het wel heeft gezegd en de minister hier onvoldoende op is ingegaan slaagt niet, omdat het in beginsel aan eiser is om zijn asielrelaas aannemelijk te maken. Ook heeft eiser ook niet in de correcties en aanvullingen naar voren gebracht dat hij biseksueel is. De minister stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat het niet eerder naar voren brengen van eisers seksuele gerichtheid invloed heeft op de geloofwaardigheid van het in deze aanvraag naar voren gebrachte asielrelaas van eiser.
Acht de minister eisers acceptatie van zijn biseksualiteit ten onrechte onduidelijk?
6. Eiser betoogt dat de acceptatie van zijn biseksualiteit ten onrechte onduidelijk wordt geacht en ziet niet in waarom dit authentieke verhaal ongeloofwaardig is. Hij meent dat zijn antwoorden op de gestelde vragen oprecht zijn, zeker omdat de minister in het voornemen constateert dat de eerste realisatie van eisers gevoelens voor mannen authentiek overkomt. Eiser heeft zijn biseksualiteit geaccepteerd, geaccepteerd om relaties met mannen en vrouwen te onderhouden en hij heeft dit uiteindelijk met zijn moeder gedeeld. De minister moet dit aanmerken als een individuele uiting van acceptatie, niet valt in te zien waarom dit niet substantieel bijdraagt aan het beoordelen van de geloofwaardigheid.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Eiser maakt niet inzichtelijk wat er precies schort aan het bestreden besluit. Eiser verwijst in de beroepsgronden naar overwegingen uit het bestreden besluit zonder nader te motiveren waarom eiser het niet eens is met de standpunten van de minister in die overwegingen van het bestreden besluit. Daarnaast stelt de minister zich niet ten onrechte op het standpunt dat eiser de acceptatie van zijn seksuele gerichtheid met zijn verklaringen niet inzichtelijk heeft gemaakt. Daarbij stelt de minister zich niet ten onrechte op het standpunt dat eiser niet onderbouwd heeft op welke manier zijn antwoorden, in samenhang met zijn constatering dat zijn eerste realisatie van zijn gevoelens voor mannen, authentiek overkomt. Het standpunt van eiser dat het een authentiek verhaal is, hij zijn biseksualiteit geaccepteerd heeft en dit met zijn moeder heeft gedeeld maakt niet dat eiser inzichtelijk maakt op welke wijze hij tot acceptatie is gekomen. De minister stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat het enkel delen van zijn gevoelens met zijn moeder hiervoor onvoldoende is.
Acht de minister de interactie tussen eiser en zijn moeder ten onrechte ongeloofwaardig?
7. Eiser betoogt dat niet valt in te zien waarom de minister de interactie tussen hem en zijn moeder niet geloofwaardig acht. Eiser heeft aan zijn moeder verteld dat hij ook op mannen valt en zijn moeder heeft een essentiële rol gespeeld in de verwerking van zijn biseksualiteit. Eiser had slecht contact met zijn vader. Verder legt hij een brief over van een man uit Utrecht, waarin de man ingaat op de relatie die hij heeft gehad met eiser en de oprechtheid van eiser en zijn seksualiteit. Op zitting betoogt eiser dat uit deze brief een authentiek verhaal naar voren komt en dat – anders dan de minister op zitting stelt – hoewel de brief niet van een objectieve bron komt het ook niet een subjectieve brief is. De brief is een literaire omschrijving van de geaardheid van eiser. Tot slot verwijst eiser verwijst naar een gedeelte van overweging 2.5 van het bestreden besluit. Ook verwijst eiser naar zijn verklaring afgelegd in het aanvullend gehoor.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De minister heeft terecht de wisselende verklaringen van eiser over het feit dat hij met zijn moeder heeft gedeeld dat hij op mannen valt, in zijn nadeel laten meewegen. Eiser verklaarde eerst dat zijn moeder wist van het feit dat hij in Senegal een relatie had met een man en vervolgens dat hij het zijn moeder niet heeft verteld [5] . Eiser is hiermee geconfronteerd en in de gelegenheid gesteld om hier duidelijkheid over te geven. Vervolgens heeft eiser nagelaten om dit te doen. De minister stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat dit verder bijdraagt aan de ongeloofwaardigheid van zijn verklaringen. Ook in de zienswijze maakt eiser niet helder hoe zijn moeder uiteindelijk erachter is gekomen dat eiser een relatie met een man had. Het enkel stellen dat eiser een authentiek verhaal verteld en dat zijn moeder een essentiële rol speelt bij de verwerking van zijn biseksualiteit is hiervoor onvoldoende.
7.1.1.
Daarnaast maakt de overgelegde brief niet inzichtelijk hoe eiser tot een acceptatie van zijn biseksuele gerichtheid in Senegal is gekomen. De minister stelt zich op zitting terecht op het standpunt dat de informatie uit deze brief niet van een objectieve bron komt. De rechtbank ziet niet in waarom het niet een subjectieve brief is, deze brief is immers geschreven door een Nederlandse vriend van eiser.
De verwijzing naar overweging 2.5 van het bestreden besluit
8. Tot slot heeft eiser niet nader onderbouwd wat hij wilt bereiken met de verwijzing naar overweging 2.5 van het bestreden besluit en de verwijzing naar zijn verklaringen afgelegd in het aanvullend gehoor. De rechtbank gaat hier niet nader op in.

Conclusie en gevolgen

9. De minister heeft deugdelijk gemotiveerd waarom de biseksualiteit van eiser ongeloofwaardig is. Hij heeft dan ook de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van C.G.H. van der Holst, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Artikel 36 en 37 van de Procedurerichtlijn.
3.Zie HvJEU 22 november 2012, M. tegen Ierland, C-277/11.
4.Zie verslag gehoor opvolgende aanvraag, p. 15.
5.Zie verslag gehoor opvolgende aanvraag, p. 17.