ECLI:NL:RBDHA:2024:12371

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 mei 2024
Publicatiedatum
7 augustus 2024
Zaaknummer
AWB - 24 _ 2851
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening bij woningsluiting op basis van de Opiumwet

In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de sluiting van zijn woning voor de duur van één maand. De sluiting is opgelegd door de burgemeester van Den Haag op basis van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, nadat bij verzoeker en in de woning drugs en wapens zijn aangetroffen. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 8 mei 2024 behandeld, waarbij zowel verzoeker als de gemachtigden van de betrokken partijen aanwezig waren.

De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker niet heeft betwist dat er bij hem en in de woning drugs en wapens zijn aangetroffen. De rapportage van de politie, die aan het besluit ten grondslag ligt, is door de voorzieningenrechter als voldoende onderbouwd beschouwd. De voorzieningenrechter oordeelt dat het vermoeden bestaat dat de drugs in de woning aanwezig zijn geweest ter verkoop, aflevering of verstrekking. De sluiting van de woning is een bestuursrechtelijk middel dat gericht is op de woning zelf en niet op de bewoner. De voorzieningenrechter concludeert dat de burgemeester bevoegd was om de sluiting te gelasten en dat de sluiting voor één maand evenwichtig is, gezien de ernst van de overtredingen en de maatschappelijke problemen in de wijk.

Uiteindelijk wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening af, met de overweging dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 23 mei 2024 en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

dREchtbank DEN Haag
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/2851
uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 mei 2024 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J. Verheij),
tegen

de burgemeester van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: [naam 1] ).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: Stichting Hof Wonen te Den Haag
(gemachtigden: mr. P.J. Remmelts en [naam 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de sluiting van zijn woning voor de duur van één maand.
1.1.
Bij besluit van 15 april 2024 (het - primaire - besluit) heeft verweerder verzoeker
een last onder bestuursdwang opgelegd [1] , in de vorm van sluiting van de woning aan de [adres] te [plaatsnaam] (de woning) voor een periode van één maand, ingaande op
22 april 2024 om 11:00 uur.
1.2.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de
voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.3.
Verweerder heeft de effectuering van het besluit opgeschort tot na de uitspraak van
de voorzieningenrechter. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 8 mei 2024 via beeldverbinding op
zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker, de gemachtigde van verweerder en de gemachtigden van derde-partij.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.1.
Verzoeker woont in de (portiek)woning, die hij huurt van derde-partij.
In de bestuurlijke rapportage van de politie van 19 januari 2024 is vermeld dat de politie, naar aanleiding losstaand incident, op 9 december 2023 een onderzoek verrichtte in de buurt van de woning. De politie zag dat persoon 1 wegliep van het portiek waarvan de woning deel uitmaakt. Deze persoon had een vuilniszak en een sporttas bij zich, heeft dit op de grond gezet en is weggerend. De politie die persoon achtervolgd en heeft dit na korte tijd gestaakt. In de vuilniszak werden aangetroffen een dubbelloops jachtgeweer en drie vuurwapens en in de sporttas een grote hoeveelheid munitie. Kort daarop kwamen verzoeker, persoon 2 en persoon 3, uit het portiek gelopen en zij hebben desgevraagd aangegeven uit de woning te komen. Zij werden onderworpen aan een fouillering. Bij persoon 2 werd in een tas een munitiekist aangetroffen. Bij persoon 3 werd in een schoudertas een verboden mes aangetroffen. In de nabijheid van verzoeker werd een rugzak met daarin 1000 gram hasj aangetroffen. De politie heeft vermeld dat de rugzak eerst niet lag op die locatie en dat deze daar lag nadat verzoeker daar had gelopen en bij de locatie bleef staan. In zijn jaszak werd 14 gram cocaïne aangetroffen.
Op 10 december 2023 zijn in de woning nog aangetroffen patronen, een patroonhouder gevuld met patronen, een huls, een kogelwerend vest, drie telefoons en een bebloed T-shirt. Bij buurtonderzoek hebben bewoners verklaard dat er bij de woning vaak aanloop is van bijzondere figuren respectievelijk dat rare gevoelens bestaan bij de bewoner van de woning, omdat er altijd tot laat nog aanloop is.
De politie heeft persoon 2 tijdens diens verhoor voorgehouden dat wapens, munitie, een munitiekist en verdovende middelen zijn aangetroffen. Persoon 2 heeft daarop meegedeeld dat het veel dingen zijn die eigenlijk niet mogen, dat hij alles wat de politie heeft opgesomd wel eens heeft gezien in de woning. Als hij naar de woning gaat, dan halen ze het tevoorschijn. Hij heeft het dan weleens gezien en aangeraakt. Verzoeker is aangehouden.
Verweerder heeft deze rapportage aan het besluit ten grondslag gelegd.
3. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker hetgeen de politie heeft aangetroffen bij hem en persoon 2 op 9 december 2023 en in de woning op 10 december 2023 niet heeft betwist. Verweerder heeft de bestuurlijke rapportage ten grondslag mogen leggen aan zijn besluit. Bij verzoeker, die heeft verklaard uit de woning te komen, is in zijn jaszak een handelshoeveelheid harddrugs aangetroffen. Het is daarnaast aannemelijk dat verzoeker de rugzak met 1000 gram hasj in zijn nabijheid op de betreffende locatie heeft achtergelaten. Uit de bestuurlijke rapportage blijkt niet dat een andere persoon in de nabijheid van de rugzak is geweest en ook verzoeker heeft dat niet gesteld. Persoon 2, die ook uit de woning kwam, heeft eveneens verklaard over de aanwezigheid van wapens, munitie en verdovende middelen in de woning. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat de in de woning aangetroffen wapens en munitie zijn te relateren aan drugshandel. Verweerder heeft in aanmerking mogen nemen dat bewoners hebben verklaard dat er sprake is van loop naar de woning. Dat derden voor verzoeker belastende verklaringen hebben afgelegd om zelf niet in de problemen te komen, is niet aannemelijk. Dat in dit geval de drugs niet in de woning zijn aangetroffen, kan hier niet aan afdoen. Uit het voorgaande volgt dat het gerechtvaardigd vermoeden bestaat dat de drugs in de woning aanwezig zijn geweest ter verkoop, aflevering of verstrekking. [2] De voorzieningenrechter overweegt dat sluiting van de woning een bestuursrechtelijk middel is, dat gericht is op de woning zelf, niet op de bewoner daarvan. Bij de vraag naar de bevoegdheid tot sluiting is niet van belang of verzoeker wel of niet strafrechtelijk wordt vervolgd of dat hem op enigerlei wijze een verwijt te maken valt. [3]
Verweerder is bevoegd de sluiting van de woning te gelasten.
4. Aan de hand van de ernst en de omvang van de overtreding moet worden beoordeeld in hoeverre de sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde.
Verweerder heeft de tijdelijke sluiting noodzakelijk mogen achten. Met het geven van een waarschuwing kan niet worden volstaan. Verweerder beoogt met de sluiting van het pand een herhaling van ernstige verstoring van de openbare orde te voorkomen, een signaal af te geven dat de geconstateerde feiten onacceptabel zijn, de relatie van de woning met het criminele milieu en de handel in drugs te verbreken en de verdere aantasting van het woon en leefklimaat te voorkomen. Daarbij heeft verweerder mogen betrekken dat de woning zich bevindt in de wijk Bouwlust. Daar doen zich veel maatschappelijke problemen voor, zoals onder meer armoede, werkloosheid, jeugdoverlast, GGZ-problematiek, onderhuur en verslavingsproblematiek. Derde partij heeft de kwetsbaarheid van de Oorden, onderdeel van deze wijk, benadrukt. Er wonen veel gezinnen. Er is ook sprake van explosies en beschietingen, daar zijn veel zorgen over. Verweerder heeft in afwijking van zijn beleid gekozen voor een termijn van één maand om tegemoet te komen aan de belangen van de derde partij een grootschalige renovatie tijdig te kunnen realiseren.
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder de sluiting voor één maand evenwichtig mag vinden. Daarnaast hoefde verweerder er niet vanuit te gaan dat de gevolgen van de woningsluiting onevenredig bezwarend zijn. Derde partij heeft ter zitting uiteengezet dat zij zich schaart achter een zero-tolerancebeleid waar het gaat om drugs in woningen. Zij zal zich inzetten om de huurovereenkomst te (laten) ontbinden, maar verzoeker kan in voorkomend geval daartegen rechtsmiddelen aanwenden. Verzoeker heeft ter zitting, anders dan in het verzoekschrift is aangevoerd, aangegeven dat hij in het geval van een sluiting moet gaan bekijken waar hij dan gaat wonen, hij kan bij zijn moeder verblijven en er zijn niet direct gevolgen voor zijn werk. Er is verder niets wat verweerder had moeten meewegen.
6. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft het bezwaar geen redelijke kans van slagen. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2024.
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open

Voetnoten

1.Artikel 13b, eeerste lid, van de Opiumwet (Ow), Beleidsregel toepassing artikel 13b Opiumwet Den Haag 2023 (Beleidsregel)
2.Vergelijk de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland van
3.De overzichtsuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 28 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2912)