In deze zaak heeft eiser, geboren op een onbekende datum en van Syrische nationaliteit, op 13 september 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Eiser heeft de minister van Asiel en Migratie op 14 maart 2024 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Vervolgens heeft eiser op 8 april 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en heeft het onderzoek gesloten zonder behandeling op een zitting.
De rechtbank overweegt dat volgens artikel 6:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. Artikel 6:12 van de Awb stelt dat een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is en twee weken zijn verstreken na ontvangst van een schriftelijke ingebrekestelling. De wettelijke beslistermijn van zes maanden voor de minister eindigde op 13 maart 2024, maar de minister heeft deze termijn met negen maanden verlengd op basis van artikel 42 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) vanwege een groot aantal aanvragen.
De rechtbank heeft eerder in een uitspraak geoordeeld dat de minister voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van een situatie die een verlenging van de beslistermijn rechtvaardigde. Hierdoor is de ingebrekestelling van 14 maart 2024 prematuur ingediend, wat betekent dat het beroep niet voldoet aan de vereisten van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.